Weerkundig woordenboek: S

Saros reeks
Reeks van opeenvolgende zonsverduisteringen met dezelfde kenmerken. Tussen twee verduisteringen in een Saros-reeks zitten 18 jaren, 11 dagen en 8 uur.
Saffir-Simpson, schaal van
In 1972 werd door het Tropical Prediction Centre (nu beter bekend als het National Hurricane Centre) de schaal van Saffir/Simpson in gebruik genomen.
In 1969 werd de schaal door Herbert Saffir ontworpen. Robert Simpson, destijds directeur van het Tropical Prediction Centre, voegde later de 'storm surge' (wateropzet boven het normale getij) hieraan toe.
De Saffir/Simpson-schaal bepaalt aan de hand van ondermeer luchtdruk, stormvloed en maximaal gemiddelde windsnelheden de sterkte van een orkaan. Aan de hand van deze schaal is de mogelijke schade van een orkaan in te schatten. Voor de Atlantische Oceaan gelden vijf categorieën, waarbij categorie 5 de sterkste is.
Saffir-Simpson schaal
Categorie Luchtdruk in de kern [hPa] Doorstaande windsnelheid [km/h] Stormvloed
[mtr boven normaal]
Schade
1 980 118 - 152 1,2 - 1,6
2 965 - 980 153 - 176 1,7 - 2,5
3 945 - 964 177 - 208 2,6 - 3,7
4 920 - 944 209 - 248 3,8 - 5,4
5 < 920 > 248 > 5,4
Sahel
Lokale wind in Marokko en het zuidwesten van Algerije. Het is een sirocco-achtige zuidoostenwind, die vanuit de Sahara-woestijn continentaal tropische lucht (cTL) aanvoert.
Samoen
Het is een siroccoachtige zuidoostenwind, die vanuit Saoedi-Arabië, Irak en Syrië naar Turkije waait. De wind heeft nog meer namen, zoals simoom en samyel, naar het Arabische 'samm', hetgeen 'de lucht bedervend' betekent, en het Turkse 'yel', dat 'wind' betekent. De samoen waait ook in de Sahara, bij de passage van een koufront. In alle gevallen wordt continentaal tropische lucht (cTL) aangevoerd.
Santa ana
Lokale wind in de buurt van Los Angeles, in het zuiden van Californië. Het is een warme valwind met föhneigenschappen, die waait uit noord tot noordoost. Omdat deze wind vanuit de Mojave-woestijn waait, heeft hij ook duidelijke kenmerken van de sirocco.
SAI index
Snow Advance Index
Eerder onderzoek van Cohen had al als resultaat opgeleverd dat er een relatie lijkt te bestaan tussen de hoeveelheid sneeuw op het Euraziatische continent in het najaar (eigenlijk Siberië, want vooral daar sneeuwt het dan al) en het teken van met name de AO-index in de winter daarop. Een speciale situatie deed zich voor, voorafgaande aan de koude en sneeuwrijke winter van 2010 die door recordlage AO- en NAO-indices werd gedomineerd. In het najaar van 2009 was het niet de sneeuwbedekking van Siberië als geheel die opviel, maar het tempo waarin dat sneeuwdek zich toen opbouwde. En dat zette Cohen op het spoor van de nieuwe Snow Advance Index.
De Snow Advance Index beschrijft het tempo waarin het sneeuwdek in Siberië zich, ten zuiden van de 60ste breedtegraad, opbouwt gedurende globaal de oktobermaand. Er wordt nog een beetje gesteggeld over de vraag of je nu de weken 39 tot en met 44 of 40 tot en met 44 moet nemen. Onderzoek moet uitwijzen welk van de periodes uiteindelijk het beste resultaat biedt. Op basis van een relatief korte meetperiode (van 1997 tot en met 2010) is Cohen tot de conclusie gekomen dat zijn aan het einde van iedere oktobermaand bepaalde Snow Advance Index (SAI) ongeveer 75 procent van de variaties in de AO-index tijdens de winters erop beschrijft. Dat mag je gerust een spectaculair resultaat noemen. Breid je de periode verder in het verleden uit (maar door gebrek aan meetgegevens moet dan met een beperktere SAI worden gewerkt), dan is het resultaat overigens wat minder goed, maar volgens Cohen en de zijnen nog steeds ruimschoots goed genoeg.
Savanneklimaat
Zie A-klimaat.
Scatterometer
Een instrument om de zichtwaarde (de afstand hoe ver men kan kijken) te meten.
De meter bestaat uit een zender die meestal op 2,5 meter hoogte een lichtbundel uitzendt en een ontvanger die in een bepaalde hoek de verstrooiing van het verzonden licht in een tussenliggende, kleine hoeveelheid lucht (0,1 dm3) meet.
Als er deeltjes in dit stukje lucht voorkomen, dan zal er veel licht verstrooid worden en zal het zicht minder goed zijn.
Een dergelijk instrument wordt gebruikt bij de onbemande KNMI stations.
Schaapscheerderskou
Periode omstreeks 5 t/m 20 juni.
Zomerweer in juni houdt zelden de hele maand stand. Meestal draait de wind na de eerste zomerse of zelfs tropische dagen van zuid naar noordwest of noord. Daarmee stroomt aanzienlijk koudere lucht uit het Noordzeegebied Europa binnen. Boven de nog relatief koude Noordzee ligt dan vaak een grijs wolkendek of een mistgebied dat met de noorwestelijke stroming onze kant op komt. De felle juni-zon maakt dan plaats voor een grijs wolkendek en zeker in de wind is het ronduit koud. Zo'n weersomslag van warm en zonnig naar koel en somber is in juni niet ongewoon.
Schaapscheerders maakten vroeger van deze grijze koele periode gebruik om de schapen te scheren, vandaar de benaming Schaapscheerderskou. Meestal houdt dat koele en sombere weer wel enkele dagen aan, zodat de kale huid van de schapen niet blootgesteld wordt aan de felle zon.
Schaduwhelling
Kant van een berg of heuvel die niet gericht is naar de zon. Op het noordelijk halfrond is dit de noordkant van de berg, op het zuidelijk halfrond de zuidkant. Op de schaduwhelling schijnt de zon minder uren per dag, waardoor de temperatuur er lager is dan op de zonnehelling. Bepaalde gewassen zullen daarom niet op de schaduwhelling, maar wel op de zonnehelling verbouwd kunnen worden. Het bekendste voorbeeld is de wijnbouw, die vaak alleen aan de zonkant van de berg.
Scheepsgolven
Satellietbeelden tonen naast scheepswolken soms ook scheepsgolven. Ondanks de overeenkomst in de naam, gaat het om totaal verschillende verschijnselen.
De scheepsgolven in de atmosfeer worden niet opgewekt door schepen, maar door verafgelegen eilanden in de oceaan. Wanneer de lucht over en langs die eilanden stroomt, kan zich daarachter een patroon vormen dat als twee druppels water lijkt op de V-vorm van het kielzog van een schip. Vandaar de naam scheepsgolven, ook al trekken bijvoorbeeld eenden en andere watervogels eenzelfde spoor. De hoek tussen de beide benen van de V is steeds dezelfde: krap 39 graden.
De overeenkomst tussen de golfpatronen is niet toevallig. Stromende lucht gedraagt zich als een vloeistof. Of het obstakel nu een varend schip is, een zwemmende eend of een stilliggend vulkanisch eiland, maakt niet uit.
Het patroon van scheepsgolven is het indrukwekkendst wanneer het van boven af wordt bekeken. De golven zijn meestal gemakkelijker te zien dan het schip of het eiland, dat het patroon opwekt. Het golfpatroon in de atmosfeer is verder alleen zichtbaar als de omstandigheden meewerken. Vooral de vochtigheid van de lucht is belangrijk. Deze moet zodanig zijn dat de lucht in de stijgende delen van de golf oververzadigd raakt, wat leidt tot wolkenvorming. In de dalende takken moet de luchtvochtigheid teruglopen tot onder de 100 procent, zodat het er onbewolkt is of eventueel aanwezige bewolking snel weer verdwijnt. Alleen dan ontstaat een ribbelpatroon zoals te vinden op het satellietbeeld. De door gereflecteerd zonlicht witgetinte bewolking markeert de golftoppen; de donkere delen, waar de achtergrond van donker oceaanwater zichtbaar is, geven de posities van de golfdalen.
Een mooi voorbeeld van scheepsgolven geeft onderstaande foto (Prince Edward Islands, Zuidelijke Indische Oceaan):
scheepsgolven
Scheepsweerbericht
Weerbericht ten behoeve van de beroepsmatige en de recreatieve scheepvaart betreffende de gehele Noordzee, opgesteld door de Maritiem Meteorologische Dienst (MMD) van het KNMI. De Noordzee is, volgens internationale afspraak, ingedeeld in een aantal districten. Het scheepsweerbericht bevat per district een overzicht van de relevante weersontwikkelingen, met name de windrichting en -snelheid, het weer en het zicht. Het bericht wordt opgesteld in het Engels en het Nederlands en uitgezonden via de kustwacht IJmuiden.
Scheepswolken
Wolkensporen van schepen welke vergelijkbaar zijn met de condensatiestrepen (contrails) achter vliegtuigen.
Het ontstaan ervan werd gevonden in de toename van het aantal zogeheten condensatiekernen in de lucht achter de schepen.
Condensatiekernen zijn stof-, zeezout-, vuil- of roetdeeltjes in de lucht, die noodzakelijk zijn om druppelvorming in de atmosfeer op gang te brengen. De lucht is boven de oceaan, de plek waar de scheepswolken doorgaans optreden, meestal erg zuiver en bevat daardoor weinig condensatiekernen. Het aantal druppels dat zich onder die omstandigheden kan vormen, is dan ook relatief klein. De druppels zelf zijn naar verhouding groot.
De verbrandingsproducten van de scheepsmotoren brengen extra condensatiekernen in de lucht. Ze bevatten onder andere zwaveldioxide, dat sulfaatdeeltjes kan vormen. Deze sulfaatdeeltjes trekken als het ware waterdamp uit de atmosfeer naar zich toe. Daardoor zijn ze zeer sterk werkzaam als condensatiekern. Als gevolg daarvan is het aantal druppeltjes in het spoor van uitlaatgassen veel groter dan daarbuiten. Het reeds in de oceaanlucht aanwezige vocht verdeelt zich in de rookpluim van schepen dan ook over een veel groter aantal condensatiekernen.
Een voorbeeld van scheepswolken zien we hieronder voor de kust van het Iberisch schiereiland:
Scheepswolken
Schemering
Tijdsverloop tussen het ondergaan van de zon en het donker. We kennen drie soorten schemering tw: burgerlijke (of civiele) schemering; de nautische schemering en de astronomische schemering. Deze drie soorten schemering zijn gerelateerd aan de stand van de zon ten opzichte van de horizon.
De schemering duurt niet altijd even lang. De oorzaak hiervan is deels de scheve stand van de draaiingsas van de aarde en deels doordat de aardbaan geen volmakte cirkel is, maar een ellips. De zon beweegt dus niet met een constante snelheid langs de hemel. De duur van de schemering hangt dus af van de tijd van het jaar en de geografische breedte van de plaats waar men zich bevindt.
Hoe dichter bij de evenaar, des te korter de schemering duurt, vanwege de grotere draaisnelheid van de aarde aldaar. De vage grens tussen het nog heldere en het reeds donkere deel van de hemel wordt de schemeringsboog genoemd.
Schemeringskleuren
Verschijnsel dat optreedt ten gevolge van verstrooiing en reflectie van zonlicht. Bij lage zonnestand kan de hemel verschillende kleurschakeringen vertonen, meestal rood, maar ook wel geel, lichtgroen of zelfs donkergroen en purper. Bij helder weer kunnen de kleuren elkaar in vaste regelmaat opvolgen. Onder voor deze verschijnselen gunstige omstandigheden, zoals na grote vulkanische uitbarstingen, worden de schemeringskleuren zeer intens.
Schermeringsstralen
Zie Jakobsladder.
Schijnfront
Soms is er op een weerkaart een aantal kenmerken te vinden, die duiden op de aanwezigheid van een front, zonder dat het er werkelijk is. Wanneer bijvoorbeeld lucht van zee uit het land op stroomt, wordt er vaak, onder invloed van de grotere wrijving boven het land, iets landinwaarts een voor een front karakteristieke windsprong waargenomen. Wanneer in de zomer deze boven het land aangekomen zeelucht bovendien sterk wordt verwarmd, zou afgaande op de temperatuurverschillen en de windsprong tot een koufront in het kustgebied besloten kunnen worden. Dit front is een stationair schijnfront, dat op de weerkaart weggelaten dient te worden.
Schildwolk
In Engels: Cloud shield (CS)
Een brede pluk wolken, vaak tot een lengte-breedte verhouding van maximaal 4:1.
Schraal weer
Beschrijvende term voor een weertype. Er is weinig of geen bewolking, de temperatuur is lager dan normaal (moet minstens onder de 10°C liggen), de relatieve vochtigheid is laag en er staat een krachtige oosten- of noordoostenwind (boven land ten minste windkracht 4). Deze term wordt vooral in het winterhalfjaar gebruikt.
Schuimvlokwolk
Zie 'kuifwolk'.
Schijnbare wind
Een zeilboot gaat vooruit door de wind. Zonder wind geen snelheid. Nu heeft echter het vooruitgaan van de boot ook weer een direct effect op diezelfde wind. Je creëert namelijk vanaf het moment dat je vooruitgaat een beetje tegenwind. Hoe harder de zeilboot gaat, des te sterker deze tegenwind is. Dit effect is nog groter bij fietsen: hardrijders hebben bijna altijd wind tegen! Gewoon wat minder hard fietsen is dan het devies.
Bij een zeilboot heeft de windverandering echter nog een effect. De richting waarin een zeilboot vaart is belangrijk voor een juiste zeilvoering. Komt de wind bijvoorbeeld in het begin (vóór je snelheid had) van loodrecht opzij (je vaart dan halve wind), met toenemende snelheid krijg je die wind vanzelf tegen. De wind die zo ervaren wordt is de schijnbare wind. Hij komt dus hier iets meer van voren dan de 'echte' wind.
Seconde
De eenheid van tijd. Sinds 1972 wordt in de sterrenkundige wereld de internationale SI-seconde (SI = Système International d'Unités) gebruikt, die in 1967 als volgt gedefinieerd is: 1 seconde = 'de tijdsduur van 9.192.631.770 perioden van de elektromagnetische straling overeenkomend met de overgang tussen twee hyperfijn-niveaus van de grondtoestand van het cesium-133 atoom'.
Seguin
Lokale wind in Frankrijk. Het is een zeewind aan de MiddellandseZeekusten van de Basse-Provence en de zuidelijke Alpen. Het is de tegenhanger van de montagnère.
Seistan
Lokale wind in Iran. Het is een sterke sirocco-achtige, noordwestenwind in het oosten van Iran, Zuid-Afghanistan en het noordwestelijke deel van Baloedjistan, die continentaal polaire lucht (cPL) aanvoert. Deze wind waait in de maanden mei t/m september en bezit nogal wat andere benamingen, zoals honderdtwintigdagenwind en bar-i-sad-o-bistroz.
Seizoen
Een periode van ongeveer 3 maanden. Als seizoenen kennen we de lente, zomer, herfst en winter. Astronomisch gezien begint de lente wanneer de dagen langer worden en dag en nacht exact even lang duren. Dit is omstreeks 21 maart. De zomer start wanneer de dag het langst duurt: op het noordelijk halfrond omstreeks 22 juni. De astronomisch herfst doet zijn intrede bij het korte van de dagen wanneer opnieuw dag en nacht exact even lang zijn (omstreeks 23 september). Als laatste seizoen begint de winter wanneer de dag het kortst is (rond 22 december). De meteorologische seizoenen zijn enigszins iets anders: er wordt steeds gerekend met volle maanden en de eerste maand van het seizoen is de maand waarin het astronomische seizoen start, bijvoorbeeld de eerste maand van de weerkundige lente is maart (astronomische lente start op 21 maart).
De seizoensverschillen vinden hun oorzaak in de schuine stand van de as waar de aarde om draait. Hierdoor staat de zon op het Noordelijk Halfrond in de winter lager boven de horizon dan in de zomer. De zon beschrijft 's winters een kortere baan boven de horizon dan 's zomers en is vooral daardoor maar weinig uren zichtbaar.
Septentrionalis
Latijnse naam voor de noordelijke windrichting.
Shamal
Lokale wind in de Perzische Golf. Het is een sirocco-achtige noordwestelijke wind, afkomstig uit Irak, die continentaal polaire lucht (cPL) aanvoert.
Shelf Cloud
Een lage, horizontale wig-vormige wolk, vaak geassocieerd met een onweer gust front (of met een koud front, zelfs in afwezigheid van een nabij onweer). In tegensteling tot de rolwolk is de shelf cloud verbonden aan de basis van de bovenliggende wolk (vaak een "onweerswolk"). Vaak zijn snel opstijgende wolk-bewegingen te zien aan de voorste zijde van de shelf cloud, terwijl de onderkant vaak een turbulente kokende massa is.
Wat je ziet zijn geen twee witte strepen, maar 1 donkere tegen een lichtere achtergrond. Speling der natuur.
Shelfclouds hebben vaak van dit soort banding.
SIGMET
(Significant Meteorological Message) Waarschuwing ten behoeve van het commerciële luchtverkeer, die wordt uitgegeven als de weersontwikkeling in het luchtruim, dat door de verkeersleiding op Schiphol wordt bewaakt, dat noodzakelijk maakt. Een voorbeeld van zo'n situatie is een plotseling actief wordende onweersstoring. Voor meteorologische verschijnselen die uitsluitend voor het lichte luchtverkeer gevaar op kunnen leveren, worden geen SIGMET's uitgegeven. Hiervoor wordt indien nodig een zgn. special met warning for light aircraft uitgegeven, die per telefoon aan de betreffende kleine vliegvelden wordt doorgegeven.
Significant weather chart
(SWC) weerkaart die een piloot tijdens een briefing kan ontvangen. Deze kaart bevat informatie betreffende relevante weersomstandigheden tijdens de vlucht. Ondermeer staat aangegeven waar turbulentie te verwachten is.
Sirocco
Sirocco is het Arabische woord voor oostelijk, mar toch is het een warme zuiden- of zuidoostenwind aan de voorzijde van depressies die zich van west naar oost over de Middellandse Zee verplaatsen. Aangezien deze wind zijn oorsprong vindt boven de Sahara bestaat hij uit zeer droge en warme lucht wanneer hij de noordkust van Afrika bereikt, des te meer omdat hij naar de kust toe een dalende beweging heeft ondergaan. Bij het overtrekken van het Middellandse Zeebekken wordt een aanzienlijke hoeveelheid waterdamp onder deze droge lucht gemengd, zodat de Sirocco nu als een warme en vochtige wind Malta, Sicilië en Italië aandoet. Nochtans wordt in sommige gebieden rond de Middellandse Zee het begrip "Sirocco" gebruikt om elke warme zuidenwind aan te duiden.
De lucht die de Sirocco aanvoert, is verontreinigd met zand en stof dat in de landen ronde de Middellandse Zee met regen naar beneden komt. In Griekenland wordt de 'rode regen' brengende wind de Gharbi genoemd.
SKC
(Sky Clear) Een codewoord in een weersverwachting ten behoeve van de luchtvaart. Het betekent dat er geen bewolking wordt verwacht.
Slant Visual Range
(SVR) zicht door een mistlaag aan de grond vanuit de cockpit van een vliegtuig. Dit zicht is niet horizontaal, maar onder een bepaalde hoek en kan daardoor belangrijk afwijken van het zicht aan de grond.
Slepend front
Front dat precies in de richting van de wind ligt en daardoor schijnbaar niet of nauwelijks van plaats verandert.
Slingerpsychrometer
Psychrometer waarbij de beide thermometers in een frame met een handvat zijn bevestigd. De luchtstroom langs de thermometerreservoirs wordt verkregen door het instrument als een ratel rond te slingeren.
Slootmist
Mist, ontstaan doordat koude lucht, door uitstraling boven landerijen gevormd, in lager gelegen sloten vloeit en zich mengt met de daar aanwezige reeds me waterdamp verzadigde lucht (zie ook 'zeerook').
Slopijs
Kapot gevaren ijs in een vaargeul. Bij flinke vorst vriezen de brokken weer aan elkaar. Maar schaatsen is onmogelijk.
Buiten deze ijsvorm zijn er nog diverse vormen. Deze vindt u hier.
Smeltband
Een op de buienradar zichtbare band die de overgang aangeeft tussen neerslag in de vorm van sneeuw en regen.
Smelten
Natuurkundig proces. De overgang van de vaste naar de vloeibare fase. Het smelten van ijs is voor de meteorologie van groot belang. Het smelten is een endotherm proces.
Smeltende sneeuw
Dit is eigenlijk de juiste benaming voor wat over het algemeen 'natte sneeuw' wordt genoemd.
Sneeuw die voor het grootste deel uit water bestaat wordt smeltende sneeuw genoemd. De sneeuw smelt meestal meteen en alleen als het flink sneeuwt kan zich, zeker als de bodem nog koud is, in korte tijd een sneeuwlaagje vormen. Dat kan op grote schaal aanleiding geven tot gladheid, vooral ook omdat de temperatuur tijdens de sneeuwval tot dicht bij het vriespunt daalt.
Het verkeer ondervindt vooral tijdens natte sneeuw ook veel hinder van slecht zicht. Natte sneeuw bestaat uit veel grotere sneeuwvlokken dan droge sneeuw, waardoor het zicht meer wordt belemmerd.
In winterse buien die met een sterke noordwestenwind worden aangevoerd is de sneeuw meestal natte sneeuw. Ook aanhoudende regen kan overgaan in natte sneeuw. Hoger in de atmosfeer is dat al een mengsel van smeltende sneeuw en regen, die de onderste luchtlagen net voldoende afkoelt (smelten onttrekt warmte aan de lucht) om de regen volledig in sneeuw over te laten gaan.
Het moment waarop de regen zich mengt met natte sneeuw is op de thermometer goed te volgen, omdat de temperatuur dan snel daalt. Ook door een versterkte aanvoer van koudere lucht met temperaturen rond of onder het vriespunt zal de regen overgaan in natte sneeuw en bij invallende vorst uiteindelijk in droge sneeuw.
Op de nadering van een oceaanstoring met een neerslaggebied draait de wind meestal naar richtingen tussen zuid en oost. Uit die hoek wordt in het winterhalfjaar vaak koudere lucht vanaf het vasteland van Europa aangevoerd, waardoor de regen in een deel van ons land (tijdelijk) kan overgaan in sneeuw.
De overgang van regen in natte sneeuw of omgekeerd is een zeer kritische grens, die moeilijk exact te voorspellen is. Toch is het in verband met gladheid belangrijk te weten of sneeuw tot de mogelijkheden behoort. Zodra er een reële kans is op natte sneeuw wordt dat in de weerberichten vermeld. In veel gevallen wordt gesproken van regen of natte sneeuw, regen mogelijk overgaand in (natte) sneeuw of bij invallende dooi van regen mogelijk voorafgegaan door (natte) sneeuw.
Smog
Een samentrekking van de Engelse termen "smoke" (rook) en "fog" (mist). Het is een mist die vervuild is met allerhande gassen zoals o.m. de uitlaat van schoorstenen van huizen en fabrieken.
Sneeuw
Neerslag van samengeklitte ijskristallen bij temperaturen rond of onder het vriespunt, in de vorm van zeskantige ijssterren. De ijskristallen voegen zich samen en vormen sneeuwvlokken. Vooral bij temperaturen rond het vriespunt kunnen we grote, goed ontwikkelde sneeuwvlokken te zien krijgen.
Men is er zich vaak niet van bewust hoeveel het gewicht van sneeuw kan bedragen. Vers gevallen sneeuw bij een temperatuur van circa 0 graden weegt ongeveer 100 gram per liter. Een laag van 10 cm op een dak van een standaard garage (3 x 6 meter) weegt dan al snel 180 kg.
Over het algemeen kunnen we stellen dan 1 cm sneeuw overeenkomt met 1 mm neerslag.
Sneeuwdag
Een sneeuwdag is een dag waarop minstens één sneeuwvlok is waargenomen. Korrelsneeuw en motsneeuw vallen hier ook onder.
Sneeuwdekdag
Een dag heeft een sneeuwdek als om 07.00 uur en / of om 19.00 uur tenminste de helft van de grond met een laagje van tenminste 1 cm sneeuw is bedekt.
Sneeuwgrens
Dit is de hoogte boven zeeniveau waarboven de sneeuw altijd blijft liggen. Onder invloed van de meteorologische omstandigheden kan de sneeuwgrens in hoogte variëren.
Sneeuwijs
IJs met aangevroren sneeuw. Vooral later in de vorstperiode gevallen sneeuw levert troebel en grauwwit ijs op. Als de sneeuw aan het begin van de vorstperiode is gevallen, kan het ijs nog wel goed zijn.
Buiten deze ijsvorm zijn er nog diverse vormen. Deze vindt u hier.
Sneeuwjacht
Sneeuw levert de grootste problemen ook als het ook hard waait en vooral als het vriest. Bij een krachtige tot harde wind, windkracht 6 of 7, is tijdens sneeuwval met minder dan 200 meter zicht sprake van een ware sneeuwjacht. De stuifsneeuw, die bij temperaturen onder nul in kieren en gaten doordringt, leidt tot grote overlast: het verkeer en openbaar vervoer worden ontwricht en wegen raken versperd door ophopingen en duinen van sneeuw. In een sneeuwjacht is het zeer onaangenaam, zeker bij temperaturen ver onder nul. Bovendien vermindert het het zicht, afhankelijk van de intensiteit van de sneeuw.
Sneeuw en zeker een sneeuwjacht is zeer belemmerend voor het verkeer. Het KNMI geeft bij sneeuw extra waarschuwingen uit. Bij een sneeuwjacht of sneeuwstorm, waarin minstens windkracht 6 wordt bereikt en het zicht minder dan 200 meter is, gaat een Weeralarm uit, zo mogelijk voorafgegaan door een voorwaarschuwing. Sneeuwval of driftsneeuw bij windkracht 8 of meer wordt een sneeuwstorm genoemd, zoals de blizzards in Canada en de Verenigde Staten.
Sneeuwvalgrens
De sneeuwvalgrens is de hoogte boven de zeespiegel waarop de neerslag in de vorm van sneeuw of natte-sneeuw (smeltende sneeuw) valt.
Onder de sneeuwvalgrens valt de neerslag in de vorm van regen.
Snow eater
In Canada kan een warme wind de sneeuw ineens doen smelten. Deze Chinook uit de bergen heet ook wel 'snow eater'.
Snowpacking
Een combinatie van sneeuw, ijs en rijpafzetting.
Dit kan (bijvooorbeeld in Lapland op de naaldbomen) zodanige vormen aannemen dat takken en soms zelfs de stammen van de bomen breken. Het gewicht wat de boom moet dragen kan honderden tot duizenden kilo's meer gaan bedragen. De ijzellaag kan zodoende het gewicht van de takken in de boomkroon met meer dan een factor tien verhogen.
SOI
Southern Oscillation Index.
Luchtdruk verschil tussen Tahiti (Frans-Polynesië) en Darwin (Australië). Is een indicatie voor de sterkte van de passaatwinden.
Solano
Lokale wind in het zuiden van Spanje. Het is een sirocco-achtige zuidoostenwind, die waait vanuit Algerije.
Somber weer
Donker en regenachtig weertype met veel laaghangende bewolking. Deze term wordt in de weersverwachtingen zoveel mogelijk vermeden, vanwege de eventuele uitwerking op de gemoedsgesteldheid van mensen.
Sonde
Peilapparaat.
Sonische anemometer
Anemometer waarbij gebruik wordt gemaakt van hoogfrequente (ultrasonische) geluidspulsen. Het tijdsverloop tussen het zenden en ontvangen van een geluidspuls over een bepaalde afstand wordt gemeten. Wordt zon geluidspuls uitgezonden met de wind mee, dan zal de tijdsduur korter zijn dan tegen de wind in. Op die manier is dat tijdsverloop dus een maat voor de windsnelheid.
Solar Radiometer
De solar radiometer staat ook wel bekend als een lichtwindmolen en is een natuurkundig en technisch wonder, dat op een eenvoudige manier laat zien hoe de 'kleinste zonne-energie centrale ter wereld', licht omzet in energie.
De werking is als volgt: in de glazen bol staat een glazen buisje met vier 'wieken' eraan op een naald opgesteld. De wrijving tussen het glas en de dunne naaldpunt is vrijwel nihil, waardoor de wieken makkelijk kunnen ronddraaien. Eén kant van de wieken is zwart, de andere zijde is zilverkleurig. Wanneer nu warm licht, bijvoorbeeld zonlicht of licht van een gloeilamp (geen 'koud' TL-licht), op de wieken van de lichtwindmolen valt, zal de constructie beginnen te draaien. Dit komt doordat een zwart oppervlak licht absorbeert, terwijl een zilveren oppervlak licht weerkaatst. Hierdoor worden de zwarte vlakjes warmer dan de zilveren, net als de luchtmoleculen die zich in de buurt van deze vlakjes bevinden. De warmere luchtmoleculen bewegen sneller en zullen vaker en harder tegen de zwarte vlakjes botsen, waardoor de druk op de zwarte zijdes groter wordt en de constructie begint te draaien.
Binnenin de glazen bol is de luchtdruk wat verlaagd, teneinde een evenwicht te verkrijgen tussen de luchtweerstand en de draaikracht van de zonne-energie. Afhankelijk van de hoeveelheid licht zullen de 'wieken' met een variabele snelheid gaan draaien en kan er een rotatiebeweging tot wel 3000 omw/min worden bereikt.
Soukhoviei
Warme winden die in de maand juni in Rusland ontstaan.
South-easter
Lokale wind in Zuid-Afrika. Het is een zuidoostelijke valwind, die vanaf de Tafelberg naar de Tafelbaai bij Kaapstad waait. De southeaster heeft wel föhneigenschappen, maar kan niet echt als koude of als warme valwind aangemerkt worden.
Southerly burster
Lokale wind in het oosten van Nieuw-Zuid-Wales in Australië. Het is een hevige koude zuidenwind, die grote gelijkenis vertoont met de pampero in Argentinië. De southerly burster komt het meest voor in de lente en de zomer.
Spanish plume
Een Spanish plume is een weerpatroon waarin een pluim van warme lucht vanaf het Iberisch schiereiland (of Sahara) naar het noordwesten van Europa stroomt en kan aangroeien tot een echte storm van warme lucht. Het kan leiden tot extreem hoge temperaturen en zeer veel neerslag (hoge neerslagintensiteit) welke ook samen kan gaan met grote hagelstenen.
SPECI
Extra weerrapport ten behoeve van de luchtvaart.
Specifieke vochtigheid
Van een bepaalde hoeveelheid lucht is dit de verhouding tussen de massa aanwezige waterdamp en de totale massa van die hoeveelheid.
Spectrum
Straling is een proces waarbij energie zich door elektromagnetische trillingen voortplant. Die trillingen hebben een breed scala van golflengten. Het totaal van deze golflengten wordt het spectrum genoemd. De verdeling over de verschillende kleuren is als volgt:
Naam Golflengte
Ultraviolette straling < 0,38 µ
Violet 0,38 - 0,45 µ
Blauw 0,45 - 0,50 µ
Blauw-groen 0,50 - 0,52 µ
Groen 0,52 - 0,55 µ
Geel-groen 0,55 - 0,57 µ
Geel 0,57 - 0,60 µ
Oranje 0,60 - 0,63 µ
Rood 0,63 - 0,78 µ
Infrarode straling > 20,78 µ
1µ = 1 micron = 10-6meter.
De maximale energie van de zonnestraling ligt rond de 0,50µ dus ongeveer midden in het zichtbare licht. Die van de aarde is ongeveer 10µ, dus in het infrarode gebied.
Spectrograaf
Meetinstrument waarmee de chemische samenstelling van een gas bepaald kan worden aan de hand van het spectrum, d.w.z. de verschillende lichtgolflengten die door het gas worden uitgezonden of onderschept.
SPEWI
Alleen nationaal verspreid codebericht met gegevens over de wind in de onderste laag van de atmosfeer tot en met een hoogte van 3.000 m.
Spiegelijs
Hard, glad ijs van stabiele samenstelling. Door de grote doorzichtigheid lijkt het ijs zwart. Schaatsijs van sublieme kwaliteit.
Buiten deze ijsvorm zijn er nog diverse vormen. Deze vindt u hier.
Spissatus
(Lett.: dicht, in elkaar vervlochten) Wolkensoort. Dikke plukken wolken van het geslacht cirrus, die voldoende dicht zijn om de zon te versluieren. Het zijn vaak restanten van buien, die met de bovenwind meedrijven. Aan de bovenkant is de cirrus spissatus enigszins opbollend, als cumulus. Aan de onderzijde zijn vaak valstrepen van ijskristallen, virga, te zien. Dit verschijnsel duidt op bestendig weer. Tegen een ondergaande zon geeft de cirrus spissatus aan de westelijke hemel vaak spectaculaire en kleurige taferelen. Het lijkt dan alsof het zwerk in brand staat.
Springvloed
Bijzonder hoge vloed door samenwerking van de aantrekkingskracht van zon en maan (daags na nieuwe en volle maan).
Squall line
Hiermee bedoeld men in de oostelijke Verenigde Staten een snel trekkende lijn met onweersbuien. Zie buienlijn.
SST
Dit staat voor Sea Surface Temperature. Dus de temperatuur van het zeewater (van oceanen) aan de oppervlakte.
SSW
Dit staat voor Sudden Stratospheric Warming. Een plotselinge opwarming van de stratosfeer.
Staartwind
De wind die een vliegtuig van recht achter heeft. Vanwege de voor de draagkracht benodigde winddruk onder de vleugels, moet een vliegtuig de wind liefst van voren krijgen. In sommige omstandigheden is dit echter niet mogelijk. Een teveel aan staartwind levert problemen op bij het opstijgen en landen.
Stabiele golf
Frontale golf die zich niet verder ontwikkelt tot een nieuw lagedrukgebied. De bijbehorende weersomstandigheden zijn doorgaans niet erg actief.
Stabiele lucht
Lucht met weinig of geen tendens om op te stijgen of te dalen. Het komt meest voor bij mooi en droog weer.
De 'toestandskromme' is zodanig dat, als een luchtdeeltje verplaats wordt (naar boven of naar beneden), het op zijn oorspronkelijke plaats terugkeert.
Stabiliteit
Verticaal evenwicht (in de atmosfeer).
Stadseffect
In (grote) steden is het meestal warmer dan buiten de stad. Dit temperatuurverschil bedraagt vaak wel enkele graden, en wordt meestal aangeduid als "stadseffect" of "stedelijk warmte-eiland".
Schematische weergave van het stadseffect (het temperatuurverschil tussen de stad en het buitengebied) (Bron:KNMI)
Schema stadseffect
Stadsklimaat
Het weer in de (grootte) stad verschilt aanzienlijk van het weer in het omringende gebeid met minder bebouwing (platteland).
Asfalt, steen en cement warmen snel op maar koelen langzaam af. Vooral 's avonds en 's nachts, maar in de winters ook overdag, ligt de temperatuur aanzienlijk hoger; in een wereldstad kan dit oplopen tot zo'n 5 graden. Dit wordt ook veroorzaakt door opwarming a.g.v. verwarming van huizen, uitlaatgassen ed. Deze extra warmte kan ook leiden tot fikse onweersbuien in de zomer.
Uiteraard waait het in de stad minder en ligt de luchtvochtigheid lager.
Stadsmist
Mist die meer uitgesproken is in de omgeving van steden en industriegebieden doordat zich daar meer luchtvervuiling is en er dus meer condensatiekernen zijn waarop de waterdamp zich kan neerzetten.
Standaarddrukvlak
Eén van de drukvlakken waarvan de gegevens voortdurend op weerkaarten worden geplot en door de meteoroloog worden geanalyseerd. Deze zijn het 300 hPa-, het 500 hPa-, het 700 hPa- en het 850 hPa vlak.
Standaardgebied
Ook wel Standaard Gebieds Grootte (SGG) genoemd.
Gebied ter grootte van 50 bij 50 kilometer of langs een coherente band van tenminste 50 kilometer lengte boven het Nederlandse vasteland..
Standvastig weer
Rustig weer, dat maar weinig verandert.
Stapelwolk
Is een wolk met een uitgesproken vertikale ontwikkeling (convectieve bewolking). Ze behoren tot het geslacht cumulus.
Starre schuifmethode
Eenvoudige voorspel methode. Op grond van recente verplaatsingen en windrichting en -snelheid worden weersystemen, fronten en slechtweergebieden op weerkaarten in de stromingsrichting vooruit verplaatst. Op die manier wordt een eerste indicatie verkregen omtrent het toekomstige weerbeeld.
Stationair front
De scheidingslijn of overgangszone tussen twee luchtmassa's met verschillende eigenschappen waarbij geen van de twee luchtmassa's zich opdringt. De scheiding blijft ter plaatse.
Stationsnummer
Identificatienummer van waarnemingsstations. In het onderstaande overzicht is een aantal Nederlandse stations opgenomen, voorzien van (vooral in de luchtvaart gebruikte) kenletters en geografische plaatsbepaling (NB = noorderbreedte en OL = oosterlengte). De eerste twee letters daarvan geven aan dat het Nederlandse stations zijn: E = Europa, H = Holland. Voor het stationsnummer wordt nog het bloknummer geschreven. De Bilt heeft nummer 06260, Schiphol 06240.
Nummer Kenletters Naam NB OL Opgericht
125   NEWI Meteo Fijnaart 51° 38' 04° 29' 1997
210 EHVB Valkenburg 52° 11' 04° 25' 1947
225   IJmuiden 52° 28' 04° 35'  
235 EHKD De Kooy (Den Helder) 52° 55' 04° 47' 1972
240 EHAM Schiphol (Amsterdam) 52° 18' 04° 46' 1937
250   Terschelling 53° 22' 05° 13'  
260 EHDB De Bilt 52° 06' 05° 11' 1904
265 EHSB Soesterberg 52° 08' 05° 16' 1951
268   Lelystad-Houtrib 52° 32' 05° 26'  
270 EHLW Leeuwarden 53° 13' 05° 45' 1950
275 EHDL Deelen 52° 04' 05° 53' 1949
280 EHCG Eelde (Groningen Airport) 53° 08' 06° 35' 1945
285   Meetplaal Huibertgat 53° 34' 06° 24'  
290 EHTW Twente 52° 16' 06° 54' 1946
310 EHFS Vlissingen 51° 27' 03° 36' 1855
330   Hoek van Holland 51° 59' 04° 06'  
344 EHRD Rotterdam 51° 57' 04° 27' 1956
350 EHGR Gilze-Rijen 51° 34' 04° 56' 1948
370 EHEH Eindhoven 51° 27' 05° 25' 1947
375 EHVK Volkel 51° 39' 05° 42' 1951
380 EHBK Beek (Maastricht Airport) 50° 55' 05° 47' 1946
Stationsthermometer
Gestandaardiseerde droge-bolthermometer, die op ieder waarnemingsstation wordt gebruikt om de temperatuur van de lucht te meten. De thermometer is gemaakt van Jena-normaalglas en heeft een schaalverdeling van -30° tot +40°C, onderverdeeld in 1/5 delen van een graad. De vulvloeistof is kwik. De thermometer is voorzien van een ijkcertificaat, waarop de geldigheidsduur en de eventueel toe te passen correcties zijn vermeld.
Statistische verwachtingsmethode
Methode om met behulp van statistische relaties een meest waarschijnlijk weerbeeld te bepalen. De toepassing van dit soort statistiek gaat terug tot aan het begin van de 20ste eeuw. Maar vooral door de sterke ontwikkeling van de computer, vormen deze methoden tegenwoordig een belangrijk hulpmiddel voor de meteorologen. Het meest in gebruik bij het KNMI zijn de zgn. analoge methode en de gidsverwachting.
Steenbokskeerkring
(ook: zuiderkeerkring) Parallel op 23,5° ZB. Het is het meest zuidelijke punt waar de zonnestralen nog loodrecht kunnen invallen. Dit gebeurt op of rond 22 december. De schijnbare beweging van de zon naar het zuiden gaat hier dan over in een schijnbaar noordwaartse richting.
Steppeklimaat
Zie B-klimaat.
Steppewind
Lokale wind in Duitsland. Het is een koude noordoostenwind, die soms helemaal vanuit de Russische steppen waait.
St. Elmusvuur
In de atmosfeer kunnen zich grote ladingsverschillen opbouwen voordat het tot een ontlading komt. Het kan dan gebeuren dat voorwerpen bij de grond zo sterk geladen worden, dat er (positief) geladen vonken uit weglekken. Dit kan bij uitstekende voorwerpen gebeuren zoals, antennes en scheepsmasten. Het verschijnsel heeft een groenige of blauwachtige kleur. Dit is St. Elmusvuur. Wanneer er ook nog een een ontlading in de buurt is, kan de bliksem ieder moment inslaan.
St. Gummaruszomertje
Zomerse periode rond 11 oktober.
St. Maartenszomer
Zomerse periode rond 11 november.
St. Margriet
Volgens de volksweerkunde wordt het, wanneer het op de naamdag van de heilige Sint Margriet, 20 juli, regent, gedurende zes weken niet meer droog.
St. Michielszomer
Zomerse periode rond 29 september. Deze naam wordt voornamelijk in Vlaanderen gebruikt.
In Nederland komt de naam 'Oudenwijvenzomer' vaker voor. De term "oudenwijven" wordt geassocieerd met oude breiende vrouwen en aan veldspinnen die bij rustig nazomerweer lange draaden spinnen.
Stijgingsregens
Zie orografische regens.
Stijgklap
Vlak na de passage van een stormdepressie haalt de wind soms nog eens uit, meestal in de vorm van zware tot zeer zware windstoten. Deze treden op van het gebied met de luchtdrukstijging - optredend vlak na passage van de storm - naar het gebied met de luchtdrukdaling die aan de voorzijde van de (storm)depressie voorkomt. Als gevolg hiervan gaat een extra sterke wind waaien. Dit is de zogeheten isalobarische wind, die we ook wel 'stijgklap' noemen. De al bestaande wind wordt daardoor versterkt en dit kan zo maar een hele Beaufort zijn.
Stijve bries
De benaming op zee van de windkracht 6 op de schaal van Beaufort.
Stikstof
Is het belangrijkste gas (qua hoeveelheid) waaruit onze atmosfeer bestaat. Ongeveer 78% van de aardatmosfeer bestaat uit stikstof.
Stil
Benaming op land van de windkracht 0 (nul) op de schaal van Beaufort.
Stilte
Benaming op zee van de windkracht 0 (nul) op de schaal van Beaufort.
Stofhoos
Kleine wervelwind in de onderste 10 tot hooguit paar honder meter van de atmosfeer. De dwarsdoorsnede van een stofhoos is vaak minder dan 10 meter. De stofhoos ontstaat bij helder zonnig zomerweer en komt vaak voor boven uitgestrekte zandgronden op het heetst van de dag.
Ze komen vooral voor boven zandgrond, maar soms ook boven stenen van een plein of boven hooi. Meestal is er dan een draaiende zuil van stof of and te zien en daarom worden deze wervelwindjes stof- of zandhozen genoemd.
Storing
In het algemeen een klein, zich al dan niet verder ontwikkelendlagedrukgebied of een uitloper van een groter lagedrukgebied (randstoring). Een storing kan met een frontaal systeem te maken hebben. In dat geval is er sprake van een frontale storing. Maar een storing kan ook ontstaan uit een thermisch lagedrukgebied. Een voorbeeld daarvan is de onweersstoring, die in de zomer na een periode van erg warm weer vanuit Frankrijk en België Nederland binnentrekt.
Storm
Zuiver weerkundig gesproken: een gemiddelde windsnelheid van minimaal 75 km/uur gedurende 10 minuten. Dit komt overeen met cijfer 9 op de schaal van Beaufort.
Het KNMI classificeert stormen op basis van het hoogste uurgemiddelde van de windsnelheid op een weerstation boven land. Vrijwel altijd is dat een plaats aan de kust.
Er is een vuistregel die aangeeft dat vanaf een bepaalde luchtdrukverandering in drie uur tijd er minstens een zware storm, dus minstens 10 Beaufort, verwacht kan worden: bij minstens 10 hPa luchtdsrukdaling of -stijging per drie uur tijd. En bij 8 tot 9 Beaufort is dat 6 tot 9 hPa luchtdrukstijging per drie uur. Deze regel kan alleen op gematigde breedten worden toegepast, niet in de tropen.
Stormglas
Het wonder-, stormglas, is een zeer ouderwets instrument dat eeuwen geleden al gebruikt werd door de scheepvaart. Al in 1750 werd er in Florence via de media over gerept. Een glazen buisje gevuld met een oplossing van alcohol en chemicaliën met daarin opgelost kamfer kristallen, zou het weer kunnen voorspellen. De samenstellingvan de oplossing is: 10 gram kamfer, 40 cc alcohol, 2,5 gram salmiak-zout, 2,5 gram salpeter en 33 cc. gedestilleerd water.
Afhankelijk van het weer kunnen de kamferkristallen groeien, of zakken juist ineen. In b.v. een hogedrukgebied zitten de kristallen onder in het glazen buisje (mooi weer). Het lijken net veertjes en ze doen in zeker opzicht denken aan wilde cirruswolken in de ijzige bovenlucht. Je kunt er het volgende uit afleiden:
Hoewel het stormglas officieel circa 1750 werd beschreven en erkend werd als weervoorspeller, zijn er redenen om aan te nemen dat de geschiedenis van dit apparaat veel verder terug grijpt in de historie. Zijn algemene bekendheid dankt het aan Admiraal Fitzroy, de zeeman die onder meer bekend werd door zijn reizen naar de Galapagos eilanden en de Darwin Expeditie. Hij verrichtte voor de meteorologie pioniers arbeid en stelde talrijke weerkundige regels vast en schreef hier ook een boek over.
Toen in 1859 de Britse eilanden door een zware storm getroffen werd, werden er aan de vissers van alle Britse eilanden Fitzroy's stormglazen verstrekt, en vele van deze instrumenten zijn nu nog in gebruik. Het stormglas kreeg hierdoor grote bekendheid en verspreidde zich over Schotland, Engeland, Nederland, Scandinavië en speciaal Denemarken. Admiraal Fitzroy was van mening dat de elektriciteit in de lucht in samenwerking met de windrichting de verhoudingen van de kristallen konden beïnvloeden. Als wij ons realiseren dat vroeger de kamertemperatuur ca. 15 graden was valt te begrijpen dat het stormglas ook op die temperatuur geijkt is. De beste temperatuur is dan ook bij ons tegenwoordig,de hal of gang,van onze woning,daar hier de temperatuur vrij stabiel is.
Stormachtig
1. Benaming, zowel op land als op zee, van de windkracht 8 op de schaal van Beaufort.
2. Beschrijvende term voor een weertype. Er is erg veel wind, ten minste windkracht 8, en bovendien vaak buien.
Stormdepressie
Actief lagedrukgebied, dat gepaard gaat met windsnelheden van ten minste stormkracht (windkracht 9).
Stormvloed
Verhoging van het gemiddeld vloedniveau als gevolg van storm.
Stormvloedwaarschuwingsdienst
(SVSD; vroeger: Stormvloedseinendienst) In 1929 ingestelde dienst van de Rijkswaterstaat (RWS), met als doel bij stormvloed informatie en advies te geven aan dijkbeheerders en andere belanghebbenden in het Nederlandse getijgebied.
Aanleiding tot het instellen van de SVSD was de watersnood van 13 januari 1916. De weerkundige gegevens worden tegenwoordig betrokken van de Maritiem Meteorologische Dienst (MMD) van het KNMI te Hoek van Holland. Zodra de dienstdoende meteoroloog op grond van meteorologische ontwikkelingen verwacht dat een bepaald waterpeil overschreden zal worden (het zgn. informatiepeil), neemt hij contact op met de betreffende Ingenieur van Dienst van de RWS. Deze beslist dan of al dan niet het waarschuwingscentrum van de SVSD zal worden geopend en bezet.
Stormwaarschuwing
(ook: stormsein) Ten behoeve van de scheepvaart, zowel de beroepsmatige als de recreatieve, worden bij het overschrijden van bepaalde limieten wind- en stormwaarschuwingen uitgegeven. Via het ANP en de kustwacht IJmuiden worden waarschuwingen verspreid bij windkracht 6 of meer in de Nederlandse kustwateren en op het IJsselmeer. De kustwateren zijn opgedeeld in een vijftal districten. Van zuid naar noord zijn dat de districten Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Texel en Rottum. Voor de rest van de Noordzee wordt gewaarschuwd bij windkracht 7 of hoger, alleen via de kustwacht IJmuiden. Ten behoeve van de scheepvaart wordt door de Maritiem Meteorologische Dienst (MMD) van het KNMI te Hoek van Holland tevens vier maal per etmaal een scheepsweerbericht opgesteld, geldig voor de gehele Noordzee, en een marifoonbericht, geldig voor de Nederlandse kustwateren en het IJsselmeer.
Stortbui
Zware bui met een zeer grote neerslagintensiteit. Zo'n stortbui hoeft niet met hagel of onweer gepaard te gaan. Vooral in de tropen komen dit soort buien tijdens de natte moesson nogal eens voor.
Straalstroom
In het Engels: "jet stream". Is een "rivier" van lucht die zich snel voortbeweegt op grotere hoogte (ca 10km) en enkele honderden kilometers breed en enkele kilometers dik is. De straalstroom scheidt de koudere polaire lucht van de warmere lucht uit het zuiden en "stuurt" in het algemeen weersfenomenen als fronten en lagedrukgebieden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vijf verschillende types:
de polaire straalstroom: de meest voorkomende positie over West-Europa is een weinig ten noorden van de ligging van het polaire front op de grond. Over de Atlantische Oceaan komt hij meestal uit het westen (tussen ZW en NW).
de subtropische straalstroom: studies van hoogtewindkaarten tonen het bestaan van een lange stroming krachtige westenwinden tussen de 20e en 30e breedtegraad, zowel noord als zuid.
de equatoriale straalstroom: van midden juni tot begin september strekt zich in de hogere troposfeer tussen de evenaar en de 20e breedtegraad een band oostenwinden uit omheen de aarde. Deze winden bereiken slechts in twee streken een jet-wind intensiteit: Één ervan loopt van de Filippijnen tot Soedan, de andere situeert zich boven West-Afrika.
de stratosferische straalstroom (poolnacht-jet): deze komt voor in de winter tussen de breedten 60° en 70°. De jet-buis bevindt zich onmidellijk onder de stratopauze op een hoogte van 40 tot 45 km.
low-level straalstroom (lage jet): onder bepaalde voorwaarden kunnen er boven uitgestrekte vlakten op lage hoogte krachtige windvelden ontstaan. Ze ontwikkelen zich 's avonds en bereiken hun maximum rond zonsopgang om daarna snel te verdwijnen. Ze krijgen de naam van jet-stream omdat hun stroomlijnen zich voordoen in een smalle band gelijkaardig aan deze van de jet-stream op grotere hoogten.
Straalstroom-cirrus
Straalstroom is niet alleen een horizontale luchtstroom, maar de lucht draait ook nog rond de as van die straalstroom. Gezien met de richting van de wind mee volgt de lucht rond die as een beweging als een kurkentrekker die in een kurk wordt gedraaid (rechtsom dus). Dat betekent dat aan de linkerkant, de koude kant van het front, de lucht een stijgende beweging doormaakt en aan de rechterkant een dalende beweging. In die stijgende luchtbeweging aan de koude kant van de straalstroom vormt zich bewolking van het geslacht cirrus. Vandaar dat de plaats van de straalstroom op een satellietfoto vaak heel goed te zien is als een langgerekte band met cirrus: de straalstroom-cirrus.
Straatsen
Een term die in 2016 is ontstaan en betekend: schaatsen over straat.
Schaatsen over de straten was begin 2016 mogelijk dankzij grootschalige ijzel (vooral in het noordoosten van het land).
Straling
Verzamelnaam voor een groot aantal natuurkundige verschijnselen die alle berusten op het uitzenden van energie door een bron, in de vorm van elektromagnetische trillingen met verschillende golflengten. De zon straalt licht en warmte uit met een golflengte in de orde van 0,5μ (μ= 1 micron = 10-6m). Deze kortgolvige straling wordt door de aarde opgevangen en verwarmt het aardoppervlak. Maar de aarde houdt die warmte niet vast. Die wordt als langgolvige straling (ca. 1μ) weer uitgezonden. In de meteorologie wordt met straling doorgaans de zonnestraling of zonne-energie bedoeld.
Stralingsbalans
Overzicht van de hoeveelheid straling die de aarde bereikt en de hoeveelheid straling die de atmosfeer weer verlaat. De zonnestralen die de aarde bereiken, zijn kortgolvig. Deze kortgolvige straling kan de dampkring passeren. Met name het zichtbare licht ondervindt weinig hinder van de atmosfeer. De hoeveelheid straling die een bepaald punt op de aarde bereikt, is afhankelijk van:
1. de breedteligging: op lage breedte (dicht bij de evenaar) vallen de zonnestralen loodrecht in, waardoor er veel straling per oppervlakte-eenheid opgevangen wordt;
2. de lengte van de dag; en
3. de dichtheid van het wolkendek.
Hoe meer wolken, hoe minder kortgolvige stralen het aardoppervlak bereiken. De kortgolvige stralen worden door het aardoppervlak geabsorbeerd, dat daardoor wordt verwarmd. Zoals alle objecten, geeft ook de aarde straling af. Dit is echter straling met een veel langere golflengte dan de zonnestraling. Deze langgolvige straling is veel minder goed in staat door de dampkring heen te gaan. Vooral waterdamp en koolstofdioxide, twee van de zgn. broeikasgassen, en wolken absorberen de langgolvige straling. Afhankelijk van de aanwezige hoeveelheid van deze stoffen, zal de netto uitstraling variëren.
Als de lucht onbewolkt en droog is, zal de uitstraling vooral s nachts groot zijn, waardoor de temperatuur daalt (mist, nachtvorst, vorst aan de grond). Indien de hoeveelheid straling die het aardoppervlak bereikt, groter is dan de hoeveelheid langgolvige straling vanaf de aarde, zal de temperatuur aan het aardoppervlak toenemen. Dit komt, behalve door de zonnestraling, ook af en toe 's nachts voor als relatief warme wolkenvelden het land binnendrijven en dan een voldoende grote tegenstraling leveren. Als gevolg van de toename van een aantal stoffen in de atmosfeer die wel de kortgolvige zonnestralen doorlaten, maar niet de langgolvige warmte van de aarde, stijgt de temperatuur aan het aardoppervlak. Er is hier sprake van een versterking van het broeikaseffect.
Stralingsdauw
Vorm van dauw. Afzetsel van water op voorwerpen waarvan het oppervlak, in het algemeen door nachtelijke uitstraling, voldoende is afgekoeld om rechtstreekse condensatie van waterdamp uit de omringende lucht te veroorzaken.
Stralingsintensiteit
In de meteorologie wordt de hoeveelheid gemeten zonne-energie (kortgolvige straling) per oppervlakte-eenheid de globale straling genoemd. De stralingsintensiteit is de globale straling per tijdseenheid. De hoeveelheid straling wordt gemeten met een pyranometer en uitgedrukt in Joules/cm2. De gemeten stralingsintensiteit zegt iets over de toestand van de atmosfeer. Aan de (witte) bovenkant van bewolking wordt veel van de zonnestraling direct weer de ruimte in teruggekaatst. Bij veel bewolking wordt daarom weinig straling gemeten, bij een wolken loze hemel veel.
Stralingsmeter
Zie pyranometer.
Stralingsmist
Mist, ontstaan door uitstraling van het aardoppervlak. Dit wordt dan kouder. De eropliggende luchtlaag koelt mede af, waarbij het dauwpunt bereikt kan worden. De grootste uitstraling vindt plaats tijdens heldere nachten. De dikte van stralingsmist varieert van slechts enkele meters tot ongeveer 300 meter.
Stralingsnacht
Nacht met weinig bewolking. Het aardoppervlak kan dan veel energie uitstralen, zonder dat die door bewolking wordt tegengehouden en teruggestraald. Aan de grond kan het bij weinig wind flink afkoelen, met onder meer als mogelijk gevolg de vorming van mist. Temperaturen aan de grond van 5°C of meer beneden de huttemperatuur komen voor. Wanneer de temperatuur op waarnemingshoogte boven het vriespunt is, terwijl deze aan de grond onder nul is, wordt gesproken van vorst aan de grond.
Stralingsrijp
Vorm van rijp. Een ijsafzetsel, doorgaans in de vorm van schubben, naalden, veren of waaiers, dat zich vormt op voorwerpen waarvan het oppervlak, in het algemeen door nachtelijke uitstraling, voldoende is afgekoeld om de rechtstreekse sublimatie van waterdamp uit de omringende lucht te veroorzaken.
Stratiforme bewolking
(stratiform = gelaagd) Egaal aaneengesloten gelaagd wolkendek, zonder structuur, van de geslachten stratus, altostratus en cirrostratus. Als stratiforme bewolking geen ijskristallen bevat, zal er in het algemeen geen of weinig neerslag uit vallen. Bereikt de wolk een dusdanige verticale ontwikkeling en hoogte dat er wel ijskristallen ontstaan, dan kan de neerslag een grotere intensiteit hebben. In stratiforme bewolking zijn de wolkenelementen meestal klein. De onderkoelde druppeltjes zullen slechts tot relatief lage hoogten voorkomen, omdat de stijgsnelheden in de wolk betrekkelijk gering zijn, doorgaans slechts enkele centimeters per seconde.
Stratiformis
Wolkensoort. Een aaneengesloten laag van de wolkengeslachten altocumulus, stratocumulus en soms cirrocumulus, lijkend op een grote en egale wolkendeken. Er zijn nauwelijks opbollingen waar te nemen.
Stratocumulus (Sc)
Behoort tot de familie van de lage wolken. Basishoogte 360 tot 1800 meter.
Grijze of witachtige wolkenbank of wolkenlaag, waarin bijna altijd donkere gedeelten voorkomen; de bank of laag lijkt op een tegelvloer of is samengesteld uit ballen, rollen, enz., die niet vezelachtig zijn (afgezien van virga) en die met elkaar versmolten kunen zijn. De meeste regelmatig gerangschikte, kleine elementen hebben een schijnbare afmeting van meer dan vijf graden.
Dit type wolken behoort tot de 'lage wolken' en bestaat uit waterdruppeltjes.
Uiterlijk
Deze wolk uit de lagere etages van de troposfeer bestaat vaak uit losse elementen die witte en grijstinten bezitten. Wanneer de wolk een aanzienlijke dikte heeft, is de kleur vaker donkergrijs.
De elementen kunnen verschillende vormen hebben zoals: bollen, banden en rollen. Soms bestaan die uit mozaïekachtige vormen. Soms komen de elementen in losse delen voor, vaker zijn ze min of meer met elkaar vergroeid. Ze hebben een schijnbare diameter tussen 1 en 5 booggraden (5 booggraden komt ongeveer overeen met een schijnbare breedte van 3 vingers bij een uitgestrekte arm).
De basishoogte van Stratocumulus varieert sterk. Doorgaans begint de wolk op 750-1500 mtr. Soms ligt de basishoogte tussen de 350 tot 750 mtr. en een enkele keer ook op 2000 mtr, de bovengrens van deze wolk. De top¬pen bereiken hoogten van maximaal 2 tot 2,5 km. De dikte van de wolk ligt meestal rond de 300 tot 600 mtr (verschil basis- en tophoogte). Wanneer de dikte 1000 mtr of meer is, is de kans op lichte regen of motregen aanwezig. Neerslag treedt niet vaak op uit deze wolk, maar is geen zeldzaamheid.
Ontstaan
Stratocumulus ontstaat door uitspreiding van vochtige lucht tegen een inversie (warmere luchtlaag boven een koudere). Beneden de inversie is de lucht dikwijls onstabiel en kunnen zich gelijktijdig cumuli vormen. Boven de cumulus spreidt de bewolking zich dan tegen de inversie uit.
De wolk kan zich ook vormen wanneer de toppen van cumulus tegen de inversie 'hun hoofd stoten' en vervolgens op dezelfde wijze uitspreiden. In een andere situatie wordt Stratocumulus uit Nimbostratus gevormd wanneer dalende luchtbewegingen voor gaten in de wolkenlaag zorgen. Dat kan gebeuren wanneer een front door een rug van hoge druk of het hogedrukgebied zelf trekt. Rond buienwolken (Cumulonimbus) komen ook dalende luchtbewegingen die in een vochtige luchtmassa tot Stratocumulus kan leiden die om de buienwolk heen is gedrapeerd. De uitgestrektheid van Stratocumulusvelden kan tot vele honderden en soms zelfs tot duizend kilometer oplopen.
Soorten
Stratocumulus Stratiformis
Dit is de meest voorkomende soort van deze wolk. Afhankelijk van de mate van transparantie en structuur kunnen toevoegingen voorkomen als:
* Translucidus - doorschijnend, de zon of maan is zichtbaar.
* Perlucidus - in de wolkenvelden bevinden zich kleinere of grotere gaten.
* Opacus - dichte vorm. Geen zon of maan komt door de wolk heen.
* Duplicatus - in meerdere lagen boven elkaar ligdend.
* Undulatus - vorming van golf- of bandenstructuur door verticale windschering (grote verschillen tussen windrichting en windsnelheid bij toenemende hoogte).
Stratocumulus Cumulogenitus
Is officieel geen soort. Deze variant geeft aan dat de wolk door het uitspreiden van Cumulus tegen een inversie is gevormd. De wolken komen vaak voor nabij hogedrukgebieden.
Stratocumulus Lenticularis
Wanneer de wolk een duidelijke amandel-, lens- of sigaarvorm heeft, is sprake van de soort lenticularis.
Stratocumulus CastelIanus
Deze vorm komt weinig voor en zeker minder vaak dan Altocumulus castellanus. Uit de gemeenschappelijke rechte basis ontspruiten zich kleinere of grotere torentjes. De wolk wijst op een onstabiele atmosfeer en kan wijzen op buien in de omgeving die later ook boven de waarneemplek kunnen voorkomen.

Opmerking:
De wolk kan zeker op grote hoogte verward worden met Altocumulus. De wolkenelementen van Altocumulus zijn doorgaans kleiner dan die van Stratocumulus. Ook het onderscheid tussen Cumulus en Stratocumulus is niet altijd even goed te maken. Ervaren waarnemers houden meestal de verhouding lengte en breedte aan. Cumulus is hoger dan breed, Stratocumulus daarentegen breder dan hoog.
Stratopauze
De bovenste begrenzing van de stratosfeer op een hoogte van ca. 50 km. Het vormt de fictieve scheidingslijn tussen de stratosfeer en de mesosfeer. Ter hoogte van de stratopauze worden temperaturen waargenomen in dezelfde ordegrootte als deze aan het aardoppervlak of zelfs nog iets hoger.
Stratosfeer
De luchtlaag die zich uitstrekt vanaf 12 km tot 40 km hoogte en dus begrenst is door de tropopauze en de stratopauze.. Kenmerkend voor de stratosfeer is de ozonlaag (tussen de 25 en 35 km hoogte) die de schadelijke UV-C-straling van de zon tegenhoudt.
In de stratosfeer waait normaliter de wind 's winters uit het westen en 's zomers uit het oosten. In de tropen echter treedt regelmatig een omkering op. Dit staat bekend als de zgn. Quasi Biennual Oscillation.
Ook een typisch kenmerk voor deze luchtlaag is de temperatuurstoename (van -50°C tot +20°C) bij grotere hoogte.
Stratus (St)
Behoort tot de familie van de lage wolken, het is het laagst voorkomende wolkengeslacht.. Basishoogte 30 tot 400 meter. De dikte van stratus kan zeer verschillend zijn, zelfs op hetzelfde moment per plaats. Het hangt vooral van de lokale voorkomende factoren af zoals verloop van de temperatuur, windsnelheid en vochtigheid in de onderste paar honderd meter van de atmosfeer.
Uiterlijk:
De wolk kenmerkt zich vooral door zijn somberheid. Hij heeft een licht tot vaak donkergrijze kleur die tamelijk kan verschillen. Daarbij valt op dat stratus in de meeste gevallen weinig of geen tekening en structuur bezit. De wolk heeft vooral aan de randen vaak een zeer rafelig en soms verscheurd aanzien. Van bovenaf gezien, bijvoorbeeld vanuit een vliegtuig of bergtop, heeft hij een vrij glad oppervlak.
De wolk komt soms voor in een aaneengesloten laag, maar vaker in afzonderlijke banken die soms met elkaar verweven kunnen raken. De bedekkingsgraad varieert bij dit wolkengeslachtmeestal van half- tot zwaarbewolkt, tijdens of na mistsituaties kan het zelfs geheel bewolkt zijn.
Stratus bestaat in de gematigde streken vaak uit nietige waterdruppeltjes die in de winterperiode onderkoeld kunnen zijn (vloeibaar met een temperatuur benden het vriespunt). In de poolstreken kunnen ze zelfs uit ijskristallen bestaan. In deze zeldzamere gevallen kan er rond de zon of maan een halo gevormd worden.
Neerslag:
Bij een grote concentratie aan waterdruppeltjes of ijskristallen kunnen door voldoende turbulente bewegingen in de wolk onderling botsingen optreden die voor de vorming van motregen of motsneeuw kunnen zorgen. Meestal is de neerslag die op deze wijze uit stratus kan vallen van korte duur en licht in intensiteit. De dikte van de wolk moet daarbij voldoende groot zijn voordat een neerslagproces op gang kan komen. Een tweede mogelijkheid voor het onstaan van neerslag in stratus is inzaaiing. Dit fenomeen kan ontstaan wanneer een vrij dikke wolk zoals Stratocumulus boven een laag Stratus lichtjes uitregend. De regendruppels van de Stratocumulus vallen door de Stratus en nemen de waterdruppeltjes uit deze wolk onderweg mee naar beneden. Door een groter aantal botsingen worden grotere druppels gevormd die gemakkelijker zonder vroegtijdig te verdampen het aardoppervlak als lichte regen of motregen kunnen bereiken.
Mist?
Stratus en mist zijn natuurkundig gezien hetzelfde. Voor de meteorologie wordt van mist uitgegaan wanneer de stratuslaag zich op het aardoppervlak bevindt en het zicht minder dan 1000 meter is. Zodra de mist vlak boven het aardoppervlak opgeruimd is, kan er op zeer gering hoogte zich nog langere tijd stratus handhaven. Wanneer de luchtlaag boven het aardoppervlak door een toename van wind en temperatuur steeds meer opgewarmd en gemengd wordt, zal deze laag geleidelijk droger worden en zal de stratus in de loop van de dag steeds dunner worden. Met andere woorden, de basis komt hoger te liggen. Meteorologen noemen dit het 'liften'van stratus.
Ontstaan:
Stratus kan in meerdere situaties ontstaan dus niet allen tijdens of na mist. De sombere en grauwe wolken worden ook gevormd wanneer er een transport plaatsvindt van vochtige, zachtere lucht die over een kouder oppervlak uitstroomt. We noemen dit het advectieve type. De windsnelheid in de onderste laag bepaalt dan of er alleen sprake is van stratus (bij voldoende wind) of daarnaast hardnekkige mist wordt gevormd (bij heel weinig wind). We zien deze vorm vaak in de winterperiode optredenwanneer het land zeer koud is en er zachtere lucht binnenstroomt. In zulke gevallen stroomt de mist en/of stratus zich meestal vanuit het zuidwesten over Het Kanaal via Zeeland over de rest van ons land uit.
In sommige delen van de wereld, zoals bijvoorbeeld op de Shetlandeilanden, heeft men soms te maken met zeer lage stratus die zelfs het hoge windsnelhedensoms dagen kan handhaven.. Zelfs mist of dichte nevel bij windkracht 6 of 7 komt dan soms voor.
Nog vaker vormen zich op uitgebreide schaal banken stratus tijdens neerslag. We noemen die het slechtweertype (in het Latijn 'pannus'). Onder de neerslagbrengende wolken zoals bijvoorbeeld altostratus en nimbostratus valt de neerslag door een aanvankelijk drogere luchtlaag. Een deel van de regendruppels of sneeuwvlokken verdampen tot waterdamp in deze luchtlaag. Verdamping heeft energie nodig die uit de omringende lucht onttrokken wordt. Hierdoor koelt de luchtlaag geleidelijk af. Door het afkoelen van de lucht en de toename van de hoeveelheid waterdamp, condenseert op een bepaald moment een deel van het overschot aan waterdamp en ontstaat er stratusbewolking. Bij vrij langdurige en intensieve neeerslag kan de bedekkingsgraad en dikte hiervan behoorlijk toenemen. De basis ligt in het algemeen iets hoger dan bij stratus door advectie en het oplossen van mist. In Nederland zien we tijdens neerslag de stratus vaak op 200 tot 400 meter voorkomen.
Turbulentie:
Stratus kan zich ook op vrij snelle wijze vormen wanneer na voorbijgetroken bewolking en neerslag tijdens de nacht op grote schaal opklaringen voorkomen. De onderste luchtlaag koelt dan snel af. Wanneer in de ochtend de wind toeneemt, leidt dit soms tot een zeer sterke menging van deze luchtlaag waardoor het aanwezige vocht door de gehele luchtlaag verdeeld wordt. Bovenin de luchtlaag leidt dat bij een lagere temperatuur tot een hoge vochtigheid waardoor condensatie kan optreden en er (soms vrij verrassend) plotseling turbulentiestratus wordt gevormd. Even snel als het komt, kan het ook weer door voortgaande aanwarming en menging van de luchtlaag weer oplossen.
Soorten:
Er kunen verschillende soorten stratus voorkomen tw: Stratus Fractus en Stratus Nebulosis.
Stratus Fractus
Fractus betekent gebroken. Wanneer stratus in banken voorkomen die een verscheurd of gerafeld uiterlijk hebbe, spreken we van stratus fractus.
Deze soort komt voor tijdens of vlak na het oplossen van mist wanneer de laag met stratus breekt. We spreken dan van het 'mooiweer-type'.
De andere soort die onder neerslagbrengende bewolking voorkomt is ook stratus fractus, maar in dit geval is dit het 'slechtweer-type'.
Stratus Nebulosis
Wanneer stratus een aaneengesloten en vrij egale laag vormt, wordt deze stratus nebulosis genoemd. De ondersoorten Opacus en Translucidus kunnen ook voorkomen. Ze slaan beide op de dichtheid van de wolk. Opacus staat voor een flinke dichtheid waarbij de zon niet door de wolk heen komt. Bij Translucidus kan de zon door de wolk heen prikken.
Opvallend is hierbij dat de doorkomende zon bij stratus een dikwijls scherpe rand behoud in tegenstelling tot Altostratus Translucidus waar de zon als een vage lichtvlek zichtbaar is. Het verschil zit hem in de samenstelling van deze wolken. Waterdruppels geven een scherpe rand om de zon, ijskristallen een vage. Een enkele keer zien we een licht golfstructuur in deze soort welke Undulatus genoemd wordt.
Strenge vorst
Er is sprake van strenge vorst indien de minimumtemperatuur tussen -10°C en -15°C ligt.
Strijklengte
Onder de strijklengte verstaan we de afstand die lucht aflegt boven land of water om warmte en/of vocht op te nemen en zodoende (sneeuw)buien te kunnen veroorzaken in de gebieden die, gezien in de stromingsrichting van de lucht, achter het water of land liggen.
Strooilichtmeter
Instrument waarmee het zicht kan worden gemeten. Net als bij de transmissometer wordt, de doorlatendheid van de lucht tussen een lichtbron en een lichtgevoelige cel gemeten. Bij strooilichtmeters wordt echter de uitdoving door meting van zijdelingse lichtverstrooiing bepaald. Vooral op vliegvelden worden zichtmeters gebruikt. Naast het door de waarnemer geschatte zicht op het waarnemingspunt wordt vaak nog per landingsbaan een gemeten zicht vermeld. Deze landingsbaan kan zich immers op flinke afstand van het waarnemingspunt bevinden.
Sturing
De invloed van de stroming op grote hoogte in de atmosfeer op de koers die de hogedrukgebieden en delagedrukgebieden volgen. Een weerkaart waarop deze (verwachte) koers staat aangegeven, heet een sturingskaart.
Stuwingsregen
Regen die ontstaat doordat vochtige lucht gedwongen is te stijgen tegen de loefzijde van een berg. De warme lucht koelt daarbij af, zodat het dauwpunt bereikt wordt. Wolkenvorming en uiteindelijk neerslag zijn het gevolg. De andere kant van de berg, de lijzijde, zal, doordat de lucht weer kan dalen en dus opgewarmd wordt, droger zijn. Men spreekt hier ook wel van het gebied in de regenschaduw.
Sublimeren
Is de directe overgang van vaste toestand naar gasvrmige toestand waarbij de vloeibare toestand overgeslagen wordt.
Subpolaire streken
Gebieden tussen de poolstreken en de gematigde luchtstreken.
Subpolair minimum
Lagedrukgebied dat ontstaat doordat lucht uit de subtropen die richting polen beweegt, als het ware in botsing komt met luchtstromen vanuit de polen. De tussen 40 en 60°NB en ZB bij elkaar komende lucht wordt gedwongen naar omhoog te stromen, waardoor aan het aardoppervlak een lage druk ontstaat. Doordat er sprake is van het bij elkaar komen van warme lucht uit de subtropen en koude lucht vanuit de polen ontstaat er een complex druksysteem, waarin frontale depressies voorkomen. Zie voor de schematische weergave het polair maximum.
Subsidentie
Subsidentie is het proces van grootschalig dalende luchtbewegingen in een hogedrukgebied.
De subsidentie heeft in het algemeen een gunstige invloed op het weer. De dalende lucht wordt namelijk geleidelijk opgewarmd (met 1°C per 100 meter), waardoor eventueel in de lucht aanwezige wolkendruppeltjes verdampen, de bewolking dunner wordt of zelfs verdwijnt.
Door de aanwarming kan de lucht op hogere niveaus warmer worden dan de lucht direct daaronder, zodat een inversie ontstaat. Wanneer het hogedrukgebied waarin dit proces plaatsvindt langdurig op zijn plaats blijft, zal de subsidentie doorgaan en zal dus ook de subsidentie-inversie steeds dichter bij het aardoppervlak komen.
Omdat er bij een inversie geen uitwisseling meer is tussen de luchtlagen aan de onder- en bovenkant ervan, zullen vocht en stof in de onderste luchtlagen als het ware gevangen zitten.
Subsidentie-inversie
Inversie die ontstaat ten gevolge van subsidentie. Door de adiabatische aanwarming kan de lucht op hogere niveaus warmer worden dan de lucht direct daaronder, zodat een inversie ontstaat. Wanneer het hogedrukgebied waarin dit proces plaatsvindt langdurig op zijn plaats blijft, zal de subsidentie doorgaan en zal dus ook de subsidentie-inversie steeds dichter bij het aardoppervlak komen. Omdat er bij een inversie geen uitwisseling meer is tussen de luchtlagen aan de onder- en bovenkant ervan, zullen vocht en stof in de onderste luchtlagen als het ware gevangen zitten. Subsidentie-inversies kunnen dan ook aanleiding geven tot ernstigeluchtvervuiling en smog. Dat is vooral het geval in de winter, wanneer lucht dicht bij het aardoppervlak koud is. In sommige gevallen kan de subsidentie-inversie zelfs het aardoppervlak bereiken. De temperaturen stijgen dan plotseling, soms wel met 5 à 10°C, zonder dat daartoe een aanleiding aanwezig lijkt te zijn.
Subtropische lucht
Lucht, afkomstig uit de subtropen, het overgangsgebied tussen de tropen en de gematigde streken. Voor Europa is dat het Middellandsezeegebied. Elders tussen de 25° en N.B. en 25° en 35° Z.B.
Subtropen
Gebied tussen de tropen en de gematigde luchtstreek.
Subtropisch klimaat
Klimaat dat wordt gevonden in gebieden tussen het tropische en het gematigde klimaat. Het kenmerkt zich door warme zomers en zachte winters. Zie ook C-klimaat.
Subtropisch maximum
Hogedrukgebied in de subtropen, dat ontstaat als gevolg van in dit gebied dalende lucht vanuit de tropen. De lucht die in de tropen opstijgt, vloeit in een bovenstroom naar de polen weg, maar zal door de Coriolis-kracht afbuigen. De lucht zal dan op ongeveer 30° NB en ZB (de subtropen) een maximale afwijking gaan vertonen, waardoor een westelijke luchtstroom ontstaat. De constante aanvoer uit de tropen dwingt de lucht boven de subtropen tot dalen, waardoor aan het aardoppervlak een ophoping van lucht (een hoge druk) ontstaat. De belangrijkste gevolgen zijn: droogte en weinig wind.
Suction vortices
Bij tornado's gebruiken we vooral Amerikaanse termen.
In heel grote tornado's, en in Amerika kunnen ze doorsneden van meer dan 1 kilometer bereiken, zie je soms apart draaiende kolken, suction vortices genaamd. Die draaien aan de buitenkant van de tornado in de tornado mee. Daar waar de windsnelheden van de kleinere vortex en de grote tornado meekoppelen, zijn zeer grote windsnelheden te bereiken. In Amerika zijn daarbij windsnelheden van meer dan 450 km per uur afgeleid uit onder andere filmopnamen.
Suestado
Lokale wind in Argentinië. Het is een hevige zuidoostenstorm in de monding van de Rio de la Plata.
Sukhovey
Lokale wind, die vooral in Kazachstan voorkomt. Het is een warme zuidoostelijke valwind met duidelijke föhneigenschappen. Maar aangezien de wind ook nogal wat stof en zand bevat, zijn er ook kenmerken van de sirocco.
Sumatrans
Lokale wind in Indonesië. Het is een zuidwestelijke valwind, die vanaf het eiland Sumatra naar de Straat van Malakka waait. De sumatrans heeft, net als de south-easter in Zuid-Afrika, wel föhneigenschappen, maar kan niet echt als koude of als warme valwind aangemerkt worden.
Sun-glint
Reflectie van de zon op oppervlakken met een grote albedo, zoals rustige wateroppervlakken en sneeuw- en ijsvlakten. De sun-glint is soms zeer goed waar te nemen op de satellietfoto's vanuit de polaire weersatellieten, met name in de Middellandse Zee. De weerspiegeling van de zon in de lens levert vlekken op de foto's op, die behoorlijk hinderlijk kunnen zijn om een goed overzicht te krijgen van de bewolking in een groot gebied.
Supercel
In sommige gevallen groeit een multicel uit tot een zware storm en evolueert uiteindelijk tot een supercel. Deze zeer krachtige stormen, die altijd hevig zijn, hebben bijna vertikaal uitgestrekte en zeer intense kernen met sterke stijgstromen. De roterende beweging wordt veroorzaakt door de vorming van een kleinschalig lagedrukgebeid in de onweersbui. Ze zijn zo goed als altijd vergezeld van zeer frequente daalstromingen of microbursts, van grote hagelstenen (tot 2 cm diameter) en soms ook tornado's.
Symetrisch zadelgebied
Zadelgebied waarin de invloed van de aanliggende lagedrukgebieden en hogedrukgebieden ongeveer even groot is.
Synodische maand
Tijd die verstrijkt tussen twee nieuwe manen.
SYNOP
Codenaam voor een gecodeerd weerrapport op basis van een synoptische waarneming van een landstation. Wanneer het een waarnemingsstation op zee betreft, krijgt het rapport de codenaam SHIP.
Synoptische meteorologie
(ook: klassieke meteorologie) Deel van de meteorologie dat er op is gericht om met behulp van o.m. de synoptische waarnemingen weersverwachtingen te maken.
Het principe van de synoptische meteorologie werd gelanceerd door Lavoisier en Lamarck in 1804. Zij stelden voor om gelijktijdig op een groot aantal waarnemingspunten een waarneming te doen van het weer. Via de zgn. starre schuifmethode, het op de weerkaart verplaatsen van het weer op een bepaalde plaats met de wind mee, konden dergelijke momentopnamen worden gebruikt voor een uitspraak over het toekomstige weer.
In 1857 vond Buys Ballot experimenteel een verband tussen luchtdrukverdeling en wind: de wet van Buys Ballot. Naderhand bleek dat de wet al eerder langs theoretische weg was gevonden door de Amerikaan Ferrel.
In 1918/1919 introduceerden de Noor Bjerkness en de Zweed Bergeron de zgn. frontentheorie van de Noorse school, een werkwijze die nog steeds wordt gebruikt. Nadat Bergeron in 1935 nog had bijgedragen aan de meteorologie met zijn theorie over de neerslagvorming, bereikte de synoptische meteorologie in de veertiger en vijftiger jaren haar bloeiperiode.
Synoptische waarneming
Overal op de wereld worden vergelijkbare waarnemingen op hetzelfde tijdstip en op dezelfde wijze verricht. Het woord synoptisch is een samentrekking van SYNchroon (= tegelijkertijd) en OPtisch. Elk synoptisch weerrapport bevat gegevens over een groot aantal weerelementen: het zicht; de windrichting en -snelheid; de temperatuur; het dauwpunt; de luchtdruk; de neerslaghoeveelheid, -soort en -duur; het heersende weer; en de bewolking (soort, hoogte en hoeveelheid). Kuststations en schepen voegen hier soms nog gegevens aan toe over zeegang en deining. Voor een deel vinden de metingen automatisch plaats. Andere elementen kunnen echter niet automatisch verkregen worden en moeten dus van bemande stations worden betrokken. Het weerrapport waarin al deze gegevens door de waarnemer worden vastgelegd, heet een SYNOP of SHIP.

Voor het laatst bijgewerkt op 27-12-2020. Opmerkingen of wil je reageren: stuur een e-mail