Weerkundig woordenboek: K

Kansterminologie
In weersverwachtingen gebruikte terminologie, m.n. met betrekking tot zonneschijnverwachtingen in de meerdaagse verwachting op Teletekst en RTLtext. Men neemt tien plaatsen in gedachten, die gelijkmatig verdeeld zijn over het land. Een neerslagpercentage van 30 betekent dat er op drie van die tien plaatsen neerslag wordt verwacht. Daarbij geldt bovendien nog een minimumhoeveelheid van 0,3 mm.
Kantelthermometer
Zie diepzeethermometer.
Karaburan
Lokale wind in het noordoosten van China. Het is een zeer krachtige sirocco-achtige noordoostenwind. De karaburan voert continentaal polaire lucht (cPU) uit de Gobiwoestijn aan en waait van de vroege lente tot in de late zomer. De winden verplaatsen enorme stofwolken. Deze stofwolken zijn zo dicht, dat de zon soms verduisterd wordt. Vandaar dat de karaburan ook wel de 'zwarte storm' genoemd wordt. De karaburan raast vooral overdag. In de nacht komt de woestijnlucht tot rust en klaart de hemel snel op. Op dit punt zijn er overeenkomsten met de harmattan.
Karaktergetal
Het karaktergetal is te definiëren als de som van het aantlal ADS-dagen in de zomer (periode van 1 mei tot en met 30 september) en dat zijn 153 dagen. De zomer worden volgens het karaktergetal in 7 klassen verdeeld.
Deze indeling is zodanig vastgesteld dat per eeuw bij een niet snel veranderend klimaat onderstaande aantallen mogen worden veracht (De Bilt).
Benaming Karaktergetal Aantal per eeuw
Zeer slechte zomer K ≤ 9 2 33
Slechte zomer 10 ≤ K ≤ 14 8
Vrij slechte zomer 15 ≤ K ≤ 19 23
Normale zomer 20 ≤ K ≤ 30 33  
Vrij goede zomer 31 ≤ K ≤ 40 23 33
Goede zomer 41 ≤ K ≤ 55 8
Zeer goede zomer K ≥ 56 2
Katabatische wind
Tegenhanger van anabatische wind.
Iedere wind die vanaf een helling naar omlaag waait. Een voorbeeld van katabatische wind is de föhn.
Katafront
Een, in het algemeen, zwak front. Het Griekse woord 'kata' staat voor 'omlaag'. Bij het front zijn niet alleen stijgende luchtbewegingen waar te nemen, maar ook dalende. Het tegenovergestelde is een anafront.
Katathermometer
Thermometer waarmee de zgn. afkoelingssnelheid wordt gemeten.
Het is een glasthermometer, gevuld met alcohol, en met een normale schaalverdeling. De thermometer wordt verwarmd tot een bepaalde temperatuur. Vervolgens laat men de thermometer weer afkoelen en meet men de tijd waarin de temperatuur van bijvoorbeeld 38°C tot 35°C is gedaald. Deze tijd is een maat voor de afkoelingssnelheid. De afkoelingssnelheid hangt vooral af van de windsnelheid, de straling van de zon en de relatieve vochtigheid van de lucht en hangt nauw samen met de gevoelstemperatuur.
Kelvin
William Thomson Kelvin (1824-1907) was een Brits natuurkundige. Hij ontwikkelde een temperatuurschaal waarbijhet nulpunt bij het absolute minimum lag.
Kelvin temperatuurschaal
Absolute temperatuurschaal. 0K komt overeen met het absolute nulpunt (min 273,16°C). De schaaldelen zijn even groot als die volgens de schaal van Celsius. Het kookpunt van zuiver water bij een druk van 1013,25 hPa komt overeen met 373,16K.
Kerstdooiweer
Onder Kerstdooiweer verstaan we het verschijnsel dat in de week voor Kerst er meestal een vorstperiode is. Tijdens (of vlak voor) de Kerstdagen neemt dan de temperatuur weer toe en is de vorstperiode weer over.
Kharif
Lokale wind in Noordoost-Afrika. Het is een zeer krachtige, siroccoachtige, warme valwind, die vanuit het zuidwesten de Golf van Aden in waait. Hij wordt de kharif genoemd aan de kusten van Somalië, aan de zuidkust van de Golf. De wind voert grote hoeveelheden zand mee vanuit het droge en hete Afrikaanse binnenland.
Kil weer
Beschrijvende term van een weertype.
Bij kil weer is er veel bewolking, een hoge relatieve vochtigheid en is het koud. Deze term wordt vooral in het winterhalfjaar gebruikt.
Kinetische energie
De energie die een lichaam of voorwerp in zich heeft door zijn beweging.
Kistwerk
Op grote wateroppervlakten ontstane ijsschotsen die van elkaar wegdrijven, of zelfs verticaal komen te sta" door temperatuurverschillen en het veranderen van de wind. Er kunnen heuse ijsdammen ontstaan, als de ijsblokken of -velden over elkaar schuiven. Het is zingend, krakend, piepend en zoemend ijs. Absoluut geen schaatsijs.
Buiten deze ijsvorm zijn er nog diverse vormen. Deze vindt u hier.
Klassieke klimatologie
Deze beschrijft het klimaat vanuit een statistisch standpunt door opsomming van de gemiddelde waarden van tal van meteorologische grootheden over verschillende perioden voor een aantal klimatologische stations. De betreffende tabellen worden door de Klimatologische Dienst van het KNMI in De Bilt gepubliceerd in de Klimatologische gegevens van Nederlandse stations.
Kleureffecten in wolken
Verschijnsel in wolken door verstrooiing en breking van licht van zon en maan. Fraaie voorbeelden zijn de iriserende wolken, de parelmoerwolken en de lichtende nachtwolken.
Kleur van de hemelkoepel
Licht met kortere golflengten wordt door de atmosfeer het sterkst verstrooid. Vandaar dat de hemelkoepel overdag bij een onbewolkte hemel blauw gekleurd is.
Kleine kring
Dit is, samen met de bijzonnen, voor velen het meest bekende haloverschijnsel. Ook rondom de maan is deze kring soms zichtbaar (als deze helder genoeg is, dus vooral bij volle maan).
De kleine kring ontstaat door breking in ijskristallen die geen voorkeursrichting hebben. Of er sprake is van een kring van 22 graden is eenvoudig vast te stellen; hou de arm uitgestrekt en spreidt de vingers. Bedek de zon met de duim, nu zal de kleine kring ongeveer aanwezig zijn ter hoogte van de pink. De kleine kring kan soms fel gekleurd zijn, maar meestal is slechts wat rood en blauw zichtbaar.
KLIM
Aanvulling op de SYNOP. In de KLIM worden uurlijkse klimatologische gegevens vermeld, zoals een uurgemiddelde van de windsnelheid in het afgelopen uur en gegevens over de neerslag.
Klimaat
Onder klimaat wordt verstaan het geheel der atmosferische toestanden en verschijnselen, die zich in een bepaald gebied over een lange periode voordoen. Het klimaat wordt vaak beschreven met de gemiddelden van de verschillende grootheden, maar ook de statistiek van de afwijkingen die van deze gemiddelden voorkomen behoort tot een volledige klimaatbeschrijving. Het klimaat wordt vastgesteld aan de hand van de waarnemingen over een periode van dertig jaar, de drie meest recente decennia. De gemiddelde waarden voor de temperatuur, neerslag, vochtigheid, wind en bewolkingsgraad die uit deze berekeningen resulteren, worden de 'normalen' genoemd. Het klimaat wordt in feite bepaald door een aantal klimaatfactoren en door de gemiddelde ligging van de grote druksystemen. Zo bepalen het Azoren-hoog en het IJsland-laag het gemiddelde weerbeeld in WestEuropa. Tussen die systemen in staat gemiddeld een stroming uit westzuidwest met een aanvoer van maritiem gematigde lucht (mGL) vanaf de Atlantische Oceaan.
De gemiddelde ligging van de druksystemen wordt vooral door een drietal factoren bepaald: 1. De ligging van grote bergruggen, zoals de Rocky Mountains en de Himalaya. 2. De temperatuurverdeling op aarde. 3. De oppervlaktetemperaturen van de grote zeestromingen in de oceanen.
Klimaatdiagram
Diagram waarin het gemiddelde temperatuurverloop en de neerslagverdeling gedurende het jaar worden aangegeven. Op de horizontale as is de tijd in maanden aangegeven volgens het kalenderjaar, terwijl verticaal de neerslag in mm per maand en de temperatuur in graden Celsius worden weergegeven.
Klimaatfactoren
Klimaatverschillen op aarde worden verklaard door een aantal klimaatfactoren:
1. Geografische breedte: hoe dichter bij de evenaar, hoe warmer.
2. Ligging ten opzichte van water, zeeën of grote meren: luchtaanvoer van zee heeft een matigende invloed op het klimaat. In de zomer geeft deze lucht verkoeling, in de winter juist verwarming.
3. Hoogteligging: in het algemeen geldt hoe hoger, hoe kouder.
4. Wind- en zeestromen: moessons, passaten en zeestromen kunnen warmte of kou en droge of vochtige lucht van elders aanvoeren.
5. Reliëf: de richting van bergkammen. Gebieden kunnen beschut worden door gebergten tegen vocht en tegen koude of tegen warme winden. De Franse Cóte d' Azur wordt bijvoorbeeld beschut tegen de koude noordenwinden door het Alpenmassief. Op de zeer lange termijn spelen ook nog astronomische klimaatfactoren een rol.
Klimaatindelingen
Het klimaat van een gebied wordt bepaald door de verschillende meteorologische variabelen, zoals temperatuur, neerslaghoeveelheid, wind, enz. Het is niet mogelijk de verschillende klimaten scherp te scheiden. In het algemeen bestaat een geleidelijke overgang van het ene naar het andere klimaat. Toch kan men op grond van bepaalde criteria tot een klimaatindeling komen.
Veel gebruikte klimaatindelin gen zijn de klimaatindeling op geografische ligging, de klimaatindeling op geografische breedte en de klimaatindeling volgens Köppen. Köppen beschrijft de klimaten aan de hand van voorkomende gemiddelde waarden voor temperatuur en neerslag. Afhankelijk van het doel, waarvoor de indeling wordt gemaakt, zijn nog andere classificaties mogelijk. Voorbeelden daarvan zijn: classificaties naar biologische kenmerken als de planten of bomengroei; naar eigenschappen van het aardoppervlak; op grond van geschiktheid voor bepaalde gewassen, bewoonbaarheid, beperkingen voor de luchtvaart, enz.
Klimaatindeling op geografische breedte
Deze klimaatindeling maakt vooral onderscheid naar temperaturen. Hoe dichter bij de evenaar, hoe warmer. Onder meer worden onderscheiden:
  1. Het poolklimaat, aan de koude kant van de beide poolcirkels.
  2. Het gematigd klimaat, op gematigde breedten.
  3. Het tropisch klimaat, in het gebied tussen de beide keerkringen.
  4. Het subtropisch klimaat, te vinden tussen het tropische en het gematigde klimaat.
Klimaatindeling op geografische ligging
Deze klimaatindeling onderscheidt de klimaten op grond van geografische ligging. Onderscheiden worden onder meer:
  1. Het zeeklimaat, in gebieden, die grenzen aan een zee of een groot meer.
  2. Het landklimaat, waarbij de invloed van de zee vrijwel nihil is.
  3. Het moessonklimaat, in tropische gebieden die aan grote wateroppervlakken grenzen.
Klimaatindeling volgens Köppen
Empirisch systeem om te komen tot een beschrijving van de verschillende klimaten. Köppen gaat in eerste instantie uit van een zonale verdeling, gebaseerd op de verdeling van de gemiddelde temperatuur, waarbij de grenzen zodanig zijn gelegd dat ze globaal samenvallen met de grenzen van de voornaamste vegetatiegordels op aarde. Op die manier onderscheidt hij een tropische, een gematigde en een arctische zone. Aan deze gordels heeft hij nog twee zones toegevoegd: een zone die gekenmerkt wordt door een geringe hoeveelheid neerslag en een zone met extreem koude winters, waar echter dank zij de mildere zomers nog bomengroei voorkomt. Men verkrijgt op deze wijze vijf klimaten:
het tropische regenklimaat het → A klimaat
het droge klimaat het → B klimaat
het gematigde maritiem klimaat het → C klimaat
het continentaal klimaat het → D klimaat
het poolklimaat het → E klimaat
Het D-klimaat komt uitsluitend op het noordelijk halfrond voor. In een verdere onderverdeling wordt de neerslagverdeling over het jaar aangegeven. Voor de vegetatie is het optreden van een droge periode van groot belang. Wanneer deze optreedt in de winter, wordt een kleine letter w toegevoegd, valt deze in de zomer, dan wordt een s toegevoegd en bij geheel ontbreken ervan de f. Het poolklimaat, het E-klimaat, wordt niet op grond van de aanwezigheid van droge perioden, maar naar temperatuur onderverdeeld.
Klimaatverandering
Verandering van het klimaat op de aarde als gevolg van natuurlijke oorzaken of door activiteiten van de mens. De laatste miljoenen jaren wordt het klimaat gekenmerkt door een afwisseling van koude periodes (glacialen) en warme periodes (interglacialen). Tegenwoordig staat vooral de opwarming van de aarde in de belangstelling. Deze globale opwarming wordt vooral aan activiteiten van de mens toegeschreven. De manier waarop en de mate waarin de klimaten veranderen is moeilijk te zeggen. Dat het wereldwijd warmer wordt is wel duidelijk. Maar lokaal zijn de veranderingen veel grilliger. Door verandering van de gemiddelde ligging van de hoge- en lagedrukgebieden en dus van de gemiddelde windrichting kan het in bepaalde streken net zo goed kouder worden.
Klimatologie
Is de wetenschappelijke studie van het klimaat.
Klimatologisch gemiddelde
Klimatologen gebruiken een periode van dertig jaar om klimatologische gemiddelde vast te leggen. Meestal wordt het klimatologisch gemiddelde iedere tien jaar geactualiseerd. Voor de jaren 2001 t/m 2010 betekend dit dat we gebruik maken van de gemiddelden over de periode van 1971 t/m 2000. Als we het over het klimaat en klimaten hebben, kijken we vaak ook naar de wereldschaal en de invloed die grootschalige weerfenomenen op het klimaat kunnen hebben.
Knoop
In de meteorologie soms gebruikt als eenheid voor snelheid. Een knoop komt overeen met 1 zeemijl (= 1852 meter) per uur. Een knoop is gelijk aan (afgerond) 0,5 m/s. Wordt dikwijls afgekort tot "kt".
Knooppunt
Punt waarop de maan het vlak waarin de aarde ronddraait kruist. Als de maan van onder het vlak komt spreken we van een stijgende knoop, komt de maan van boven het vlak dan is het een dalende knoop.
Koel
Term, die kan voorkomen in een weersverwachting. Zie ook temperatuurterm.
Het verschil tussen de maximum temperatuur en de normale etmaaltemperatuur bedraagt -2°C tot -7°C. Meestal wordt deze term gebruikt in de periode van mei tot november.
Koembang
Lokale wind in het binnenland van Djawa. Het is een warme valwind met föhneigenschappen.
Komma-wolken
Onmiskenbaar de gemakkelijkste structuur die we op satellietfoto's tegen kunnen komen. De depressiekern ziet er vaak uit als een wolkenformatie in de vorm van een draaikolk.
Altocumulus of Cirrocumulus met virga, door de wind gebogen.
Köppen, Vladimir
(1846-1940) Duits-Oostenrijks meteoroloog van Russische afkomst. Köppen werd vooral bekend door de door hem opgestelde en naar hem genoemde klimaatindeling.
Korrelhagel
Neerslag van kleine troebele ijsdeeltjes (kleiner dan de gewone hagel). Ze vormen zich bij botsing van onderkoelde waterdruppeltjes met ijskristallen. Druppeltjes en ijskristallen bevriezen tezamen. Hun diameter is hoogstens een 4 tot 5 millimeter. Korrelhagel is veelal bij zware buien waar te nemen, vooral tijdens het winterhalfjaar; het gaat dan veelal gepaard met sneeuw en korrelsneeuw.
Korrelsneeuw
Bestaat uit witte, ondoorzichtige, meest conisch gevormde ijsbrokjes, die op hagel lijken. Hun diameter is slechts enkele millimeters. De bolletjes hebben een brosse structuur. Wanneer je er op drukt vallen ze uiteen. Ze worden het meest opgemerkt bij buien met winterse neerslag. Het is voornamelijk een winterverschijnsel in tegenstelling tot hagel.
Korte-termijnverwachting
Weersverwachting, geldig voor een vrij korte periode van 3-18 uur vooruit. Typische hulpmiddelen voor dit doel zijn weerkaarten en radar- en satellietinformatie. De inbreng van de meteoroloog in de korteermijnverwachting is relatief groot. Met name voor windverwachtingen zijn, in niet al te complexe meteorologische omstandigheden, de kleinschalige meteorologische modellen zeer bruikbare gereedschappen.
Kortgolvige straling
Straling die door de zon uitgezonden en op aarde opgevangen wordt. Het betreft voornamelijk zichtbaar licht en is dus, in tegenstelling tot de langgolvige straling van de aarde, met het oog waar te nemen.
Kosmische straling
Verzameling van allerlei soorten straling die vanuit het heelal op de aarde valt.
Kossava
Lokale wind op de Balkan. Deze koude valwind waait uit richtingen tussen oost en zuid, vanuit het berggebied ten oosten van Belgrado over de Donau en trekt in westelijke richting verder tot voorbij Belgrado en vervolgens naar de grens tussen Roemenië en Hongarije.
Koud
Term die kan voorkomen in een weersverwachting, indien de heersende temperatuur aanzienlijk lager ligt dan voor dat tijdstip in het jaar als normaal geldt.
Het verschil tussen de maximum temperatuur en de normale temperatuur moet dan liggen tussen -5 °C en -10°C.
Koudegetal
Het koudegetal, ook wel aangeduid als het wintergetal van Hellmann (H). Het wordt bepaald uit het dagelijks etmaalgemiddelde van de temperatuur. Dat is het gemiddelde over 24 uur, dat bepaald wordt uit de 24 uurlijkse temperatuurmetingen op een dag.
Alle etmaalgemiddelden beneden het vriespunt over de periode 1 november tot en met uiterlijk 31 maart worden opgeteld, zodat uiteindelijk één (koude)getal wordt verkregen. Daarvan wordt het minteken weggelaten. Klik hier voor de classificatie van het koudegetal.
Koudegetal
Koudegolf
Onder een koudegolf wordt verstaan een aaneengesloten periode van minimaal 5 ijsdagen (maximumtemperatuur ≤ 0°C) waarvan 3 dagen met strenge vorst (minimumtemperatuur ≤-10°C).
Koude luchtstreek
Het gebied op aarde begrensd door de 10°C-isotherm van de warmste maand. De gemiddelde temperatuur in dit gebied komt dus niet boven de l0°C uit. Deze grens is gekozen op basis van de klimaatindeling volgens Köppen.
Koude massa
Weerbeeld dat bij een bepaalde luchtsoort hoort en in sterke mate wordt bepaald door de aard van het aardoppervlak, waarboven die luchtsoort zich op dat moment bevindt. De temperatuur van het aardoppervlak, bijvoorbeeld, bepaalt mede of de opbouw van de atmosfeer in de onderste niveaus stabiel dan wel onstabiel is. Wanneer de temperatuur van die lucht lager is dan die van het onderliggende aardoppervlak, wordt gesproken van koude massa.
De opbouw van koude massa is dus onstabiel. Er kunnen spontaan krachtige verticale bewegingen ontstaan, waardoor er transport van warmte en waterdamp plaatsvindt naar de hogere luchtlagen (convectie). De bijbehorende bewolking is dan ook doorgaans van het geslacht cumulus en/of cumulonimbus. De neerslag is buiig van karakter. Het zicht is gewoonlijk goed.
Door de grote uitwisseling met de hogere luchtlagen is zowel de windrichting als de windsnelheid nogal aan fluctuaties onderhevig. Overdag kan, bij een rustig weerbeeld met weinig bewolking, koude massa overgaan in warme massa. Ook invloeden van land en zee kunnen bij deze transformatie een rol spelen. In het najaar, bij een relatief warm zeeoppervlak, kan lucht die boven die zee koude massa is, eenmaal boven land aangekomen, overgaan in warme massa. Het kustgebied is dan zonnig, maar verder landinwaarts ontstaat eerst cumuliforme bewolking, die verderop uitspreidt in uitgestrekte wolkenvelden. In het voorjaar gebeurt vaak het omgekeerde, met als gevolg aan de kust veel bewolking en juist landinwaarts een meer gebroken wolkendek.
Koude plaklaag
Verschijnsel dat met name in de winter voorkomt na sneeuwval of een vorstperiode. Er vormt zich dan aan het aardoppervlak een dunne laag koude lucht van enkele tientallen meters dikte. Aangevoerde warme, en dus lichtere, lucht wordt gedwongen tegen die koude lucht op te glijden, zodat een te verwachten temperatuurstijging niet doorgaat. Tegelijkertijd ontstaat er op deze wijze een, soms sterke, inversie, waaronder zich veel vocht, maar ook luchtvervuilende stoffen verzamelen. Het bijbehorende weerbeeld is doorgaans dan ook grijs: een egaal wolkendek. Voor het opruimen van zo'n koude plaklaag is het wachten op een duidelijke dooi inval of veel wind, zodat er menging met hogere luchtlagen plaats kan vinden.
Koude pool
Plaats op aarde waar de laagste temperatuur is gemeten. Deze plaats ligt in het noordoosten van Antarctica, waar een temperatuur van -88°C werd gemeten. De koudepooi valt niet samen met de geografische zuidpool.
Koude put
Van een koude put spreken we als er zich in de hogere luchtlagen een hoeveelheid (zeer) koude lucht bevindt waardoor zich daar een lagedrukgebied vormt dat op de grondkaarten niet terug te zien is.
In een koude put is de lucht erg onstabiel en daardoor ontstaan er gemakkelijk buien, die in de winter vaak sneeuw geen. De doorsnede van een koude put is enkele honderden kilometers.
Koude zeestroom
Zeestroom die begint op hoge breedte en stroomt naar lage breedte, met als gevolg dat deze stroming relatief kou met zich brengt.
Koufront
De scheidingslijn tussen twee luchtmassa's waarbij een relatief warmere luchtsoort wordt verdrongen door één met een lagere temperatuur. Op de weerkaart wordt een koufront aangegeven met driehoekjes.
Een koufront brengt meestal een periode met aanhoudende neeslag, maar soms is de regenband vrij smal en intensief en dan krijgt de neerslagzone meer het karakter van een buienlijn.
De koude lucht bevindt zich in de figuur aan de linkerkant. Bij de passage van het koufront (dat in de figuur van links naar rechts beweegt), ziet u achtereenvolgens de volgende bewolking passeren: stratocumulus (SC), cumulonimbus (CB), altocumulus (AC), stratus (ST) en cumulus (CU).
Koufrontocclusie
Occlusie in het verlengde van het koufront, waarbij de lucht aan de voorkant van het warmtefront minder koud ik) is dan de lucht achter het koufront (kk). Op een weerkaart wordt een koufrontocclusie doorgaans aangegeven met een blauwe lijn met daarachter een onderbroken rode lijn of door een zwarte lijn met in de bewegingsrichting afwisselend driehoekjes en halve cirkeltjes, waarvan de driehoekjes zijn opgevuld.
Krachtige wind
Benaming op land van de windkracht 6 op de schaal van Beaufort.
Kranenzomer
Zomerse periode aan het begin van oktober.
Krans
Een regenboogkleurige of parelmoerkleurige schijf om zon of maan in doorschijnende wolken.
Krimpen
Verandering van windrichting in tegenwijzerzin (bijvoorbeeld van west over zuidwest naar zuid).
Kuifwolk
Altocumulus 'uitsneeuwend', er als een kuif uitziend.
Kustfront
Een kustfront is een front wat niet samenhangt met een lagedrukgebied, maar vormt een begrenzing tussen twee verschillende regimes. Het is in feite de sterke broer van het zeewindfront.
Het kustfront ontstaat bij voorkeur in het najaar, als het zeewater juist nog vrij warm is ten opzichte van de relatief koele lucht boven land. Voorwaarden voor het ontstaan zijn: onstabiele lucht, boven de warme zee moeten buien zich gemakkelijk kunnen ontwikkelen, verder moet de wind niet te sterk zijn maar wel min of meer aanlandig zijn. Extra gunstig is een windrichting die enigszins evenwijdig langs de kust waait.
Kuststation
Waarnemingsstation gelegen op de scheiding van land en zee. Kuststations geven in veel gevallen, zeker bij aanlandige wind, een goede indicatie omtrent de weersomstandigheden op zee, maar zijn daarentegen vaak weinig representatief voor het achterliggende land.
Kwakkelweer
Beschrijvende term voor een bepaald weertype. Deze term wordt in de winter gebruikt. Bedoeld wordt een periode met afwisselend (lichte) vorst en (lichte) dooi.
Kwalsterijs
Oneffen ijs dat ontstaat bij temperaturen rond het vriespunt. Toegestroomd water, restjes sneeuwen hagel maken het oneffen en slecht schaatsijs. De smurrie bevriest en ijzers van de schaatsen zakken er diep in weg. Valpartijen zijn het gevolg.
Buiten deze ijsvorm zijn er nog diverse vormen. Deze vindt u hier.
Kwikbarometer
Barometer ontwikkeld door Torricelli. Daarbij wordt een buis met een lengte van ca. 1 meter volledig gevuld met kwik en daarna omgekeerd in een bakje met kwik gezet. Het kwik zakt in de buis tot op een hoogte van ongeveer 76 cm; boven dit kwik is het in de buis luchtledig. Deze kwikstand komt overeen met een druk van 1013,25 hPa. Een millimeter kwikdruk komt overeen met ongeveer 1,33 hPa. Een nadeel van een kwikbarometer is dat deze temperatuursafhankelijk is (het kwik zet namelijk uit bij stijgende temperatuur). Daarom is het nodig de afgelezen barometerstand om te rekenen.
Kwik-in-staalthermometer
Deformatiethermometer die wordt gebruikt om op afstand de heersende temperatuur te kunnen bepalen. In het instrument bevindt zich een veerkrachtige en holle metalen spiraal, een soort Bourdon-element. Dit element is door middel van een lang metalen capillair (tot wel 50 m) verbonden met een stalen reservoir. Het geheel is onder zeer grote druk gevuld met kwik. Het reservoir bevindt zich op de plaats waar de temperatuur wordt gemeten. Verandering van temperatuur veroorzaakt een volumeverandering van het kwik in het reservoir, waardoor de spiraal zich verder ontrolt of juist verder oprolt. Een wijzer op een schaalverdeling of een schrijfpen geeft vervolgens de temperatuur aan.
Kwikthermometer
Glasthermometer waarbij kwik als vulvloeistof wordt gebruikt.

Voor het laatst bijgewerkt op 1-12-2019. Opmerkingen of wil je reageren: stuur een e-mail

11-06-2018 20:59