Typisch verschijnsel bij warme massa. Bij geringe windsnelheid en voldoende afkoeling breidt deze wolkenlaag tijdens de nacht door afkoeling vaak tot op het aardoppervlak uit en gaat hij over in mist. Bij voldoende wind gaat deze vochtige laag overdag dan weer over tot laaghangende bewolking.
Labrador-stroming
Koude zeestroming die tussen het Canadese schiereiland Labrador en Groenland
door naar het zuiden stroomt. Voor de kust van Newfoundland stuit deze stroming
op de warme Golfstroom. Juist op deze plaats met veel temperatuurverschillen
in het oppervlaktewater worden veel Atlantische lagedrukgebieden geboren.
Lacunosus
Vol gaten. Wolkenvariëteit van de wolkengeslachten cirrocumulus, altocumulus en soms stratocumulus. De bewolking is dun en lijkt enigszins op een honingraatstructuur; met regelmatige ronde openingen, een netwerk van gaten.
Lage bewolking
Bewolking, die voorkomt op hoogten lager dan 2,5 km, bestaande uit waterdruppels met soms wat kristallen korrelsneeuw. Onderscheiden worden de stratus, de stratocumulus en de cumulus.
Lage druk boven Midden-Europa
Eén van de onderscheiden luchtcirculatietypen. De lage druk boven Midden-Europa is een half-meridionale circulatie. Er ligt een groot hogedrukgebied boven de Atlantische Oceaan en boven Scandinavië, maar boven het Europese vasteland is de luchtdruk laag. In deze situatie wordt er continentaal polaire lucht of continentaal gematigde lucht naar onze omgeving gevoerd.
De luchtkolom ter plaatse oefent minder druk uit op het aardoppervlak dan
die in de omgeving.
Een lagedrukgebied wordt meestal geassocieerd met minder goed weer.
LAM
Limited Area Model (beperkt gebied model).
Naast de globale meteorologische
modellen hebben vele weerdiensten modellen ontwikkeld voor een relatief klein
kaartgebied. Het voordeel van een LAM is dat een veel fijner rooster doorgerekend
kan worden. Daarentegen zal een LAM bij berekeningen naar de toekomst eerder
afwijkingen vertonen. In de Nederlandse weerdiensten wordt vooral de LAM-uitvoer
van de Engelse, de Duitse en de Nederlandse weerinstituten gebruikt.
Landklimaat
Klimaat waarvan de omstandigheden ongeveer tegenovergesteld zijn aan die
van het zeeklimaat. De invloed van de zee is vrijwel nihil. Het landklimaat
wordt gekenmerkt door een vrij grote dagelijkse en jaarlijkse gang van de
temperatuur. De zomers kunnen erg warm zijn, de winters koud. De meeste neerslag
valt in de zomer. Zie ook D-klimaat.
Landstation
Waarnemingsstation, gelegen buiten de invloedssfeer van de zee.
Een wind die van over het land naar de zee waait. Dit is in tegenstelling
tot de zeewind of zeebries. De landwind komt tijdens de latere nacht
en voormiddag voor wanneer het land koeler is dan de lucht boven het zeewater.
De koelere landlucht (hogedrukgebied) stroomt naar de warmere zee (lagere
luchtdruk).
Lange-termijnverwachting
Weersverwachting, geldig voor een termijn langer dan 5 dagen vooruit. In de operationele meteorologie worden dit soort verwachtingen vrijwel niet gemaakt. De meteoroloog heeft daarbij geen inbreng meer. Hij gaat in voorkomende gevallen volledig af op statistiek en klimatologie. Sommige meteorologische modellen, zoals dat van het ECMWF, rekenen tot 10 dagen vooruit. In het algemeen mag echter aan de resultaten daarvan niet veel waarde worden gehecht. Soms kunnen wel tendensen aangegeven worden, zoals: het wordt kouder, warmer, stabieler of juist minder stabiel. Het gebruik van weersatellieten en weerkaarten is niet van belang.
Langgolvige straling
Straling die door de aarde wordt uitgezonden. Deze straling bevindt zich
in het infrarode gebied en is dus, in tegenstelling tot het kortgolvige zonlicht,
met het oog niet waar te nemen. Bij wolkenloze hemel kan het aardoppervlak
ongehinderd uitstralen, waardoor de temperatuur aan de grond soms 's nachts
erg laag kan zijn.
De energie die nodig is om van aggregatietoestand te veranderen. Bij overgang
van vaste naar vloeibare toestand of van vloeibare naar gasvormige toestand
is deze energie nodig. Bij overgang van gasvormig naar vloeibaar of van vloeibaar
naar vaste komt deze warmte terug vrij. Merk op dat daarbij geen verschil
in temperatuur merkbaar is: de warmte is latent of verborgen. Wanneer waterdamp
opstijgt en uiteindelijk condenseert komen grote massa's energie vrij (wolkenvorming)
die aanleiding kunnen geven tot onweer.
La Niña
Indien het water in het oostelijk deel van de Pacific niet warm maar juist
relatief koud is, spreken we van een La Niña (klein-meisje)-situatie.
Voor de kust van Zuid-Amerika gebeuren dan geen schokkende dingen: het
is er, zoals gebruikelijk, droog en de visvangst voor de kust van Peru
is uitstekend. Op wereldschaal heeft een La Niña wel enige invloed.
Klimatologen hebben voor La Niña-situaties voor verschillende gebieden
een correlatie (overeenkomst) met bepaalde weergebeurtenissen vastgesteld.
Zo is het in een La Niña-situatie
in de winter nat en koel in het zuidoosten van Afrika. Bij een La Niña
in onze zomer is het koel in heel Zuidoost-Azië, maar juist warm in
het noordoosten van Australië. Zowel bij een El
Niño als bij een La Niña zijn de invloeden op het Nederlandse
weer zeer gering.
Leafcloud
Over het algemeen bestaat een leafcloud uit een langgerekte band die doorgaans
meer dan 10 lengte- of breedtegraden bedraagt. In zowel het infrarood als
in het visuele kanaal (van satellietfoto's) is de leafcloud helder, wat
getuigt van koude en dikke wolkentoppen. Aan de koudezijde heeft de leafcloud
een sinusvormige structuur. Deze is scherp begrensd door de straalstroom.
Leafclouds ontwikkelen zich doorgaans langs een frontensysteem van een
trog in de bovenlucht.
De leafcloud gaat ook vaak gepaard met sterke windvelden en staat daarbij
ook aan de basi van de ontwikkeling van fronten.
Lengtegraad
Afstand tussen twee opeenvolgende meridianen met een geheel getal.
Lenswolk
In vaktermen ook wel altocumulus lenticularis genoemd.
De lenswolk dankt zijn ontstaan aan de bergruggen waarboven hij hangt. Staat
er dwars op de bergrug een stevige stroming, dan wordt de lucht wanneer ze
de berg bereikt gedwongen omhoog te gaan en weer te dalen aan de achterzijde
van de berg. Die gedwongen stijging plant zich voort tot hoog boven het bergniveau.
Luchtlagen hoger in de atmosfeer raken tijdens dat stijgproces soms plotseling
verzadigd met waterdamp; er vormt zich bewolking. Daalt de lucht verderop,
dan raakt de lucht weer onverzadigd en lost de bewolking op.
Een lenswolk blijft daarom permanent boven dezelfde plaats aanwezig, terwijl
de lucht gewoon verder stroomt. Vorming van lenswolken kan duiden op snelle
stromingen in de hogere luchtlagen of plotselinge toename van windsnelheid
boven een bepaald niveau.
Lenswolken zijn prachtig om te zien maar zijn een gevaar voor ballonvaarders
in verband met de plotseling optredende 'snelle' luchtlagen.
Eén van de 4 seizoenen. De astronomische lente start rond 21 maart. Astronomisch gezien begint de lente wanneer de zon precies boven de evenaar staat.
Zie ook onder seizoenen .
De seizoenswisselingen vinden niet altijd op de 21 ste van de maand plaats.
Die verschuiving wordt veroorzaakt, doordat een volledige omwenteling rond
de zon niet precies 365 dagen duurt, maar een aantal uren langer. Omdat
men in de meteorologie steeds graag standaardperioden met elkaar wil kunnen
vergelijken, heeft men er daar voor gekozen de meteorologische lente te
laten lopen van 1 maart tot 1 juni.
Lentedag
Een algemene definitie van een lentedag in februari is een dag met een maximumtemperatuur van 15 graden en bovendien tenminste 5 uur .zon.
Lenticularis
Wolkensoort. Wolkenbanken van de geslachten cirrocumulus, altocumulus
en stratocumulus. De wolken zijn lens- of amandelvormig en hebben soms aan
de randen een irisatie, een parelmoerglans. De lenticularis verschijnt in
rollen, die snel ontstaan en weer verdwijnen om dan op een andere plaats
weer terug te komen. Die rolvorm wordt meestal veroorzaakt door over elkaar
schuivende luchtlagen, waar door op het grensvlak een golvende beweging ontstaat.
Lenticularis-wolken duiden meestal op een komende weersverslechtering. Cirrocumulus
lenticularis is nogal eens in bergachtige gebieden te zien, door stijgende
en dalende bewegingen van vochtige luchtlagen ten gevolge van het reliëf
van het onderliggende gebied.
Leste
Sirocco-achtige oosten- tot zuidoostenwind uit Marokko, die naar de Canarische Eilanden en Madeira waait. Hij kan ook uit zuidelijke richting waaien naar Spanje toe, en ook vanuit zuidelijk Algerije in de richting van Italië.
Levèche
Lokale wind in het Spaanse kustgebied tussen Valencia en Almería. Het
is een sirocco-achtige zuidoostenwind, die continentaal tropische lucht (cTL)
uit Algerije aanvoert. Hij kan ook in het zuiden van Spanje, in de streken
Andalusië en Morena, waaien. Dan is het een zuidwestenwind.
Levanter
Een oostelijke tot noordoostelijke wind in de straat van Gibraltar, tussen
Spanje en Marokko. Het is een zwakke tot matige wind met een hoog vochtgehalte.
Maar in de lente en herfst haalt deze wind stormkracht. De wind ontstaat
door een hogedrukgebied boven Europa en een lagedrukgebied bij de kust
van Algerije.
Vaak is de hemel bewolkt en mistig en soms regent het. Deze
wind komt het hele jaar door voor, maar meestal van juli tot oktober. Ook
in maart wil deze wind nog wel eens opsteken. Zelden komt deze wind tot
stormkracht. Lokale de Straat van Gibraltar worden versterkt door het "windtunneleffect".
Libeccio
Dit is een west tot zuidwestenwind die vooral in het noorden van Corsica
voorkomt. Het hele jaar kan deze wind aanwezig zijn. Deze wind veroorzaakt
flinke golven. In de zomer is deze wind vrij vaak aanwezig, maar in de winter
wordt deze afgewisseld door de Tramontana.
Licht bewolkt
Term die in een weersverwachting kan voorkomen. Bedoeld wordt een verwachte bedekkingsgraad van
de bewolking van nul tot twee achtsten, overeenkomend met een zonneschijnpercentage
van 40 tot 100. De term wordt zowel voor overdag als 's nachts gebruikt.
Lichte koelte
Benaming op zee van de windkracht 3 op de schaal van Beaufort.
Lichtende nachtwolken
Behalve de niveaus tot ca. 30 km hoogte, waar de normale wolken ontstaan, is er nog een niveau op
ongeveer 80 km hoogte, waar zich soms ook bewolking vormt. Deze wolken ontstaan echter alleen in het zomerhalfjaar, en dan nog op geografische breedten tussen de 40 en 80°. Omdat deze bewolking zeer ijl is, kan men haar slechts waarnemen als de hemel al donker is, maar deze wolken nog wel door de zon worden belicht. Dit is het geval bij een zonshoogte tussen de 5 en 13° beneden de horizon. De hier bedoelde wolken zijn dan te zien als een zijde-achtige lichtgevende sluierbewolking.
Lichtverstrooiing
Verstrooiing of diffusie van licht dat op deeltjes in de atmosfeer valt, in alle richtingen. Het blauwe licht wordt het sterkst verstrooid, het rode licht het minst. Vandaar dat de lucht overdag blauw is. De rode zonsopkomst of -ondergang wordt. op dezelfde manier verklaard. Het zonlicht legt bij lage zonnestanden een langere weg door de atmosfeer af. Bij voldoende zwevende deeltjes in dat deel van de atmosfeer zijn alle andere kleuren al verstrooid en zal alleen het rode licht van de zon de waarnemer bereiken.
Overigens is de rode zonsopkomst een gevolg van veel vochtdeeltjes in de atmosfeer, het avondrood daarentegen hangt meer samen met een grote hoeveelheid droog stof.
Lichte vorst
Er is sprake van lichte vorst indien de minimumtemperatuur niet lager komt
dan -5°C.
Lichtzuil
Halo die samenhangt met de onderzon. Bij onrustige lucht is de onderzon soms erg langgerekt. Is deze onrust voldoende groot, dan kan het uiteinde van de onderzon zich tot boven de horizon uitstrekken en wordt dan lichtzuil genoemd. De lichtzuil is bijzonder opvallend en kan optreden bij zonsopgang of zonsondergang. Het verschijnsel reikt dikwijls tot 20° boven de zon en loopt spitsvormig toe. Indien avondrood aanwezig is, is de lichtzuil eveneens rood. Anders is de lichtzuil wit, met afwisselend helle en minder heldere delen. Een enkele maal verschijnt de lichtzuil tegelijk met de parhelische ring en vormt dan een zeer opvallend kruis.
Lidar
Dit is een instrument dat men gebruikt voor de waarneming van wolken. De
lidar zendt stralen uit naar boven en wanneer die worden teruggekaatst, zijn
er wolken aanwezig. De tijd tussen verzenden en terugkomst bepaalt de hoogte
van de wolken. Een lidar lijkt dus op een regenradar.
Lijgolf
Kleinschalige golfbeweging aan de lijzijde van een bergrug bij een luchtstroming,
die daar dwars op staat. Achter de bergrug komen dan lijgolven voor, vergelijkbaar
met watergolven op een meer, met een golflengte van enkele honderden meters.
In de toppen van de golven kan de karakteristieke lenticularisbewolking ontstaan.
Lijvore
Vore, die ontstaat aan de lijzijde van een bergrug. Wanneer lucht wordt
gedwongen over een bergrug heen te stromen hoopt zich tegen de loefzijde
de lucht enigszins op, zodat daar een klein relatief hogedrukgebied ontstaat.
Direct achter de bergrug is de luchtdruk relatief laag, zodat daar een vore
ontstaat. De lijvore houdt stand zolang de stroming dwars op de bergrug aanhoudt
en verandert niet van plaats. Een lijvore is een voorbeeld van een staande
golf en is vaak te zien bij een westelijke stroming die haaks op de Noorse
bergen of op de Schotse hooglanden staat.
Lijwervel
Verticale wervelingen aan de lijzijde van een bergrug bij een luchtstroming die daar dwars op staat. Achter de bergrug komen dan lijgolven voor, vergelijkbaar met watergolven op een meer, met een
golflengte van enkele honderden meters. In de toppen van de golven kan de karakteristieke lenticularisbewolking ontstaan.
Lijzijde
Zijde 'onder' de wind ('uit' de wind), luwtezijde.
Lithometeoor
Meteorologische meteoren, bestaande uit een verzameling van deeltjes, waarvan de meeste vast zijn en geen water bevatten. Deze meteoren schijnen in de lucht te zweven of van de grond te zijn opgewaaid. Voorbeelden zijn stof en rook.
Lithosfeer
Buitenste harde laag van de aardkorst.
Loefzijde
Zijde 'boven' de wind ('in' de wind), windzijde.
Lokale (onweers-)bui
Buiig weertype, waarbij slechts op enkele plaatsen een (onweers-) bui valt.
Lokale wind
Het woord lokaal komt van het Latijnse woord locus, hetgeen plaats betekent.
Lokale winden waaien in een beperkt gebied, zijn plaatsgebonden en komen
voor bij bepaalde meteorologische omstandigheden. Ze hebben bijzondere eigenschappen,
die op verschillende manieren worden verkregen. Hieronder een vrij ruwe classificatie: 1.
Lokale winden, die het gevolg zijn van het reliëf van het aardoppervlak.
Tot deze categorie behoren de dalende warme luchtstromingen met als voorbeeld
de föhn, de dalende koude luchtstromingen, zoals de bora, en door het reliëf
versnelde luchtstromingen, de mistral. 2. Lokale winden komen ook voor aan
de randen van een brongebied en ontlenen dan aan de daar aanwezige luchtsoort
hun eigenschappen. Voorbeelden daarvan zijn de blizzard (cAL), etesische
winden (cpL) en de sirocco (cTL). 3. Verder kan op een aantal plaatsen de
passage van een koufront een lokale wind doen opsteken, bijvoorbeeld de pampero
in ZuidAmerika en de southerly burster in Australië. 4. Ook de wervelstormen
mogen als lokale winden worden beschouwd. De gebieden waarin deze voorkomen,
zijn immers eveneens tamelijk begrensd. Typische voorbeelden zijn de tropische
cycloon, de tornado en de windhoos. 5. Lokale winden die een dagelijkse gang
en bovendien een tegenhanger hebben. Karakteristieke voorbeelden zijn hier
de landwind tegenover de zeewind, de bergwind tegenover de dalwind en de
boswind tegenover de veldwind. 6. Ten slotte de winden, die de algemene grootschalige
luchtcirculaties als ontstaansoorzaak hebben, zoals de passaat en de moesson.
Low level-jet
(ook: nachtelijk windmaximum) Windmaximum dat zich tijdens de nacht op geringe hoogte kan ontwikkelen. In de loop van de nacht kan het, met name tijdens een stralingsnacht, aan het aardoppervlak flink afkoelen, zodat er op enige hoogte een sterke inversie ontstaat. Aan de onderkant van die inversie kan zich dan, door de grote temperatuurtegenstellingen onder en boven de inversie, een flinke thermische wind ontwikkelen, die low level-jet wordt genoemd. Deze benaming is eigenlijk onjuist, omdat het windmaximum niet de gedaante van een straalstroom heeft.
Een mengsel van verschillende gassen. De belangrijkste daarbij zijn stikstof
N2 (78,09%), zuurstof O2 (20,95%), argon Ar(0,93%)
en koolstofdioxide CO2 (0,033%). Eveneens een zeer belangrijk
gas in de meteorologie is waterdamp H2O(variabel %).
Luchtcirculatie
(ook: windsysteem) Kringloop van de luchtmassas in het onderste gedeelte
van de atmosfeer, de troposfeer, rond de gehele aarde, gemiddeld berekend
over een lang tijdvak.
Door de relatief grote verwarming ontstaat in het gebied
rond de evenaar een continu thermisch lagedrukgebied. De lucht zal daar een
grootschalige stijgende beweging vertonen. In de hoge troposfeer stroomt
die lucht vervolgens naar het noorden en zuiden uit, in de richting van de
beide polen. Als er verder niets zou gebeuren, zou die lucht bij de polen
weer naar beneden komen en weer langs het aardoppervlak naar de evenaar stromen.
Op het noordelijk halfrond, en dus ook in onze omgeving, zou er in dat geval
altijd een noordelijke wind heersen.
De lucht stroomt weliswaar vanaf de
evenaar naar het noorden en zuiden uit, maar onder de invloed van de Corioliskracht
als gevolg van de draaiing van de aarde krijgt de luchtstroom een afbuiging.
Op het noordelijk halfrond naar rechts gericht, op het zuidelijk halfrond
naar links.
De lucht die op grote hoogte vanaf de evenaar naar hogere breedten
stroomt, krijgt een steeds grotere afwijking, totdat de wind op ca. 30°NB
en ZB (de subtropen) geheel naar het oosten waait. Daar daalt de lucht weer
en stroomt in de vorm van de passaatwinden langs het aardoppervlak weer terug
naar de evenaar. Er ontstaat dus een min of meer gesloten circulatiecel,
een zgn. Hadley-cel (genoemd naar een Engelse natuurkundige).
De lucht vanaf
de evenaar bereikt de polen dus niet. In de buurt van de polen spelen zich
ook dergelijke processen af. Door de beide gesloten cellen zou de uitwisseling
van warmte onmogelijk zijn. De tropen zouden steeds verder opwarmen en de
polen steeds meer afkoelen. In werkelijkheid vindt er wel uitwisseling plaats.
In het overgangsgebied, de gematigde breedten tussen de subtropen en ca.
60° breedte, overheersen, ook weer als gevolg van de afbuiging door de
Coriolis-kracht, de westenwinden.
Onder meer ten gevolge van de ligging van
de grote bergketens en de temperatuurverdeling in de oceanen verandert deze
stroming in vier of vijf golven rond de aardbol, waardoor warmte-uitwisseling
kan plaatsvinden. Het wisselvallige klimaat in onze omgeving is daar een
gevolg van: nu eens kou vanuit het noorden, dan weer warmte uit meer zuidelijke
streken. De weersystemen, de hoge- en lagedrukgebieden, die in feite de wervels
zijn waardoor de atmosfeer op gematigde breedten wordt omgeroerd, verplaatsen
zich in die golven.
(ook: luchtdrukverval) Verval van de luchtdruk loodrecht op de isobaren.
Langs een isobaar is het drukverval per definitie nul, terwijl loodrecht
op de isobaren het grootste drukverval wordt gemeten. Dit verval is de luchtdrukgradiënt,
die meestal wordt uitgedrukt in hectoPascal per lengteëenheid. Hoe groter
de luchtdrukgradiënt is, des te groter is ook de gradiëntkracht die op een
luchtdeeltje werkt en des te groter is dus ook de snelheid waarmee het luchtdeeltje
zich beweegt.
Luchtdruktendens
(ook: luchtdrukverandering) Karakter van de verandering van de luchtdruk.
Een sterke daling van de luchtdruk kan een aanwijzing zijn dat er een lagedrukgebied
of een ander slechtweergebied in aantocht is. Omgekeerd levert een sterke
stijging van de luchtdruk doorgaans een weersverbetering op.
Luchtdrukverdeling
(ook: drukverdeling) Verdeling van de luchtdruk in een bepaald gebied. Op de weerkaart wordt deze verdeling door de meteoroloog afgelezen uit de getekende isobaren.
Een grote hoeveelheid lucht met min of meer dezelfde eigenschappen wat betreft
temperatuur en vochtigheid.
Luchtsoort
Een hoeveelheid lucht met horizontale afmetingen van ten minste enige honderden
kilometers en met een verticale afmeting van ten minste één kilometer, met
in elk horizontaal vlak ongeveer dezelfde eigenschappen voor wat betreft
de waarden van de temperatuur en de vochtigheid. Luchtsoorten ontstaan in
zgn. brongebieden, gebieden waar het aardoppervlak min of meer homogeen is
en waar de lucht ten minste een aantal dagen kan verblijven.
De homogeniteit
heeft niet alleen betrekking op een uniforme oppervlaktegesteldheid, zoals
zee, woestijngebied, begroeiing, sneeuw en ijs, maar ook op de oppervlaktetemperatuur,
die ongeveer overal dezelfde waarde dient te hebben.
Wanneer lucht enige
tijd boven een brongebied kan vertoeven, zullen temperatuur en vochtigheid
van de lucht, onder invloed van straling, geleiding, turbulentie en convectie,
in evenwicht raken met de temperatuur en de vochtigheid van het onderliggende
aardoppervlak. Daarom kan gezegd worden dat de eigenschappen van een luchtsoort
worden bepaald door het gebied waar de luchtsoort ontstaat, de geografische
breedte en de gesteldheid van het onderliggende aardoppervlak.
Luchtsoortclassificatie
In de techniek van het maken van weersverwachtingen wordt veelvuldig gebruik
gemaakt van kennis van de herkomst van een bepaalde hoeveelheid lucht.
Een luchtsoort bezit eigenschappen die tamelijk conservatief zijn. Zo zal lucht
die van de Atlantische Oceaan afkomstig is, een beduidend hoger vochtgehalte
hebben dan lucht vanuit de Sahara. En een luchtsoort uit de poolstreken is
vanzelfsprekend kouder dan lucht van de gematigde breedten. Maar ook andere
elementen laten werkelijk significante verschillen zien. Bijvoorbeeld de
bewolkingssoort, het zicht en meestal ook de hoeveelheid wind. De scheiding
tussen luchtsoorten wordt een front genoemd.
De belangrijkste luchtsoorten zijn: Arctische lucht (AU, polaire lucht (PU, tropische lucht (TU en gematigde lucht (GU. Al deze luchtsoorten hebben een maritieme (m) en een continentale(c) variant.
Luchtstreek
(ook: temperatuurzone) Gebied op aarde afgegrensd op basis van een bepaalde gemiddelde temperatuur. Men onderscheidt de koude luchtstreek, de gematigde luchtstreek en de warme luchtstreek. De afgrenzing is meestal gebaseerd op de klimaatindeling
volgens Köppen.
Luchttemperatuur
Algemene benaming voor de droge-boltemperatuur. Het is de temperatuur van de lucht op een bepaalde plaats op een bepaald moment.
Luchtvaartverwachting
Weersverwachting ten behoeve van de luchtvaart. De verwachtingen kunnen het vliegveld zelf betreffen, in welk geval ze vooral interessant zijn voor de binnenkomende vliegtuigen. Maar ook worden verwachtingen gemaakt voor het luchtruim dat het vertrekkende en binnenkomende vliegverkeer moet doorkruisen.
Luchtvaartwaarnemer
Waarnemer die zijn meteorologische waarnemingen op een vliegveld verricht.
Voor het laatst bijgewerkt op
1-12-2019. Opmerkingen of wil je reageren: stuur een e-mail